Procesreglement strafkamer 2013

30 juli 2020

I. Toepassingsbereik

  1. Dit reglement heeft betrekking op de wijze van procederen in alle strafzaken waarvan de Tweede Meervoudige Kamer (strafkamer) van de Hoge Raad kennisneemt. Met strafzaken worden voor de toepassing van dit reglement gelijkgesteld zaken als bedoeld in art. 31 Uitleveringswet en art. 32 Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen.
  2. Behoudens hetgeen hierna onder XIII is bepaald, is dit reglement van overeenkomstige toepassing op de wijze van procederen naar aanleiding van een aanvraag tot herziening als bedoeld in de Achtste Titel van Boek III van het Wetboek van Strafvordering (hierna ook: Sv).

II. Rolzitting en beslissingen

  1. De rolzitting van de enkelvoudige strafkamer wordt gehouden op de dinsdagen, om 12.30 uur, die worden vermeld in het Bijzonder reglement betreffende de tijdstippen waarop de zittingen van de Hoge Raad worden gehouden.
  2. De rolraadsheer kan – onverminderd art. 438, tweede lid, Sv – indien hem zulks geraden voorkomt, zaken verwijzen naar de meervoudige kamer ter verdere behandeling en beslissing.

III. Intrekking van het beroep in cassatie

Het cassatieberoep in zaken als bedoeld onder I sub 1 kan op de wettelijk voorgeschreven wijze worden ingetrokken totdat een van de volgende proceshandelingen is verricht:
a. de raadsman van de verdachte heeft zijn middelen van cassatie mondeling toegelicht dan wel het door het openbaar ministerie ingestelde beroep mondeling tegengesproken;
b. de advocaat van de benadeelde partij heeft zijn middelen van cassatie mondeling toegelicht;
c. de enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer op de voet van art. 438, tweede lid aanhef en onder c en d Sv; of
d. de procureur-generaal heeft op grond van art. 80a, eerste lid van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn standpunt bepaald dan wel op de voet van art. 439, eerste lid, Sv zijn conclusie genomen.

IV. Toezending en inzage stukken

  1. Aan de raadsman van degene die beroep in cassatie heeft ingesteld of een ingesteld beroep wil tegenspreken, wordt op diens schriftelijk verzoek door de griffier een afschrift gezonden van de kernstukken – dat zijn de uitspraken en de processen-verbaal van de zittingen in de feitelijke instantie(s) - alsmede van andere afzonderlijk gevraagde processtukken behoudens indien (a) hij daarvan reeds in het bezit is, of (b) de omvang van het gevraagde zich verzet tegen het vervaardigen en verzenden van afschriften. In dat laatste geval wordt de raadsman gewezen op zijn bevoegdheid tot het nemen van inzage in de stukken ter griffie.
  2. Een raadsman die ingevolge de wet bevoegd is kennis te nemen van de processtukken, wordt daartoe - op zijn verzoek - de gelegenheid geboden ter griffie.
  3. Een raadsman die bevindt dat de processtukken niet volledig zijn, moet – voordat hij in een middel over die onvolledigheid wenst te klagen – binnen de in art. 437, tweede lid, onderscheidenlijk art. 447, vierde lid, Sv genoemde termijn schriftelijk een verzoek om aanvulling indienen bij de rolraadsheer.
  4. Als raadsman in de zin van de voorgaande bepalingen wordt uitsluitend aangemerkt de advocaat die op de voet van art. 39 Sv van zijn optreden schriftelijk kennis heeft gegeven aan de griffier, dan wel aan de griffier heeft medegedeeld dat hij als toegevoegd raadsman optreedt.

V. Benadeelde partij

  1. Aan de benadeelde partij wordt een afschrift toegezonden van de schriftuur van de partij die beroep in cassatie heeft ingesteld, indien deze betrekking heeft op de vordering van de benadeelde partij. Op gelijke wijze wordt aan de partij die beroep in cassatie heeft ingesteld, een afschrift van de schriftuur van de benadeelde partij toegezonden.
  2. De griffier wijst de benadeelde partij op zijn bevoegdheid door tussenkomst van een advocaat een verweerschrift in te dienen binnen dertig dagen na de verzending van het afschrift van de schriftuur van de partij die beroep in cassatie heeft ingesteld. Hetgeen hierna onder IX sub 3 is bepaald, is van overeenkomstige toepassing.
  3. Onverminderd art. 437, derde lid, Sv, is hetgeen hiervoor onder IV sub 1 – 3 is bepaald, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de stukken die van belang zijn voor de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij.
  4. Aan de advocaat van de benadeelde partij die een verweerschrift heeft ingediend, wordt een afschrift van de conclusie van de procureur-generaal toegezonden.

VI. Wijze van indienen van cassatiemiddelen

  1. Middelen van cassatie worden voorgesteld bij schriftuur.
  2. De schriftuur bevat de gegevens van de zaak waarop zij betrekking heeft, te weten de instantie door welke, de datum waarop en het zaaknummer waaronder, alsmede de naam, de geboortedatum en het adres van degene in wiens zaak de bestreden beslissing is gegeven.
  3. De schriftuur van een advocaat dient de verklaring te bevatten dat hij tot de indiening bepaaldelijk is gevolmachtigd door degene namens wie hij optreedt. Bij verzuim hiervan stelt de rolraadsheer de advocaat in de gelegenheid tot het alsnog afleggen van die verklaring binnen een door de Hoge Raad te stellen termijn.
  4. De schriftuur dient te zijn ondertekend door degene die haar indient. Bij verzuim hiervan biedt de Hoge Raad de gelegenheid tot herstel van het verzuim binnen een door de Hoge Raad te stellen termijn.
  5. De indiening van de schriftuur is, behoudens hetgeen hierna sub 6 is bepaald, vormvrij; zij kan worden ingediend hetzij door inlevering op de griffie van de Hoge Raad, hetzij door verzending per post of koeriersdienst, hetzij door verzending via de fax (mits gevolgd door inlevering of verzending van het originele exemplaar). Volstaan kan worden met de indiening van één exemplaar.
  6. Een schriftuur die langs elektronische weg (per e-mail) is ingediend, wordt niet in behandeling genomen.

VII. Termijn voor het indienen van cassatiemiddelen

  1. Een schriftuur houdende middelen van cassatie, moet worden ingediend binnen de daartoe in de wet bepaalde termijn.
  2. Een schriftuur die is ingekomen op de laatst mogelijke dag van die termijn doch na sluiting van de griffie om 16.00 uur, wordt geacht te laat te zijn ingediend, met dien verstande dat een per fax ingezonden schriftuur welke op de laatst mogelijke dag, doch voor 24.00 uur is begonnen binnen te komen, geacht wordt tijdig te zijn ingediend.

VIII. Mondelinge toelichting

  1. De raadsman/advocaat die de bij de schriftuur voorgestelde middelen mondeling wil toelichten of het door het openbaar ministerie ingestelde cassatieberoep mondeling wil tegenspreken (hierna: het pleidooi), kan daartoe tegelijk met de schriftuur bij separaat schrijven een gemotiveerd verzoek doen bij de rolraadsheer.
  2. Na zo een verzoek wijst de griffier de raadsman op zijn bevoegdheid tot het overleggen van een schriftelijke toelichting.
  3. Indien wordt volstaan met een schriftelijke toelichting, kan deze op de openbare terechtzitting van de enkelvoudige kamer worden overgelegd, dan wel tot aan de dag voor die zitting worden ingediend overeenkomstig hetgeen hiervoor onder VI sub 5 en VII sub 2 is bepaald.
  4. Behoudens ingeval de gronden waarop het verzoek steunt ongenoegzaam zijn, stelt de rolraadsheer een zitting vast voor het houden van het pleidooi. 5. Voor het pleidooi wordt ten hoogste 20 minuten gereserveerd. Indien de verwachting bestaat dat meer tijd nodig is, dient daartoe uiterlijk een week voor de datum van het pleidooi toestemming te worden gevraagd aan de voorzitter van de kamer ten overstaan waarvan het pleidooi wordt gehouden.

IX. Schriftelijk commentaar op het standpunt of de conclusie van de procureur-generaal

  1. De raadsman/advocaat aan wie een afschrift van het standpunt of de conclusie van de procureur-generaal is toegezonden, kan binnen twee weken na de dag waarop dat afschrift is verzonden, bij brief gericht aan de rolraadsheer dan wel als bijlage bij die brief zijn schriftelijk commentaar daarop aan de Hoge Raad doen toekomen.
  2. Hetgeen hiervoor onder VI sub 3, 4, 5 en 6 en onder VII sub 2 is bepaald, is van overeenkomstige toepassing.
  3. Op het schriftelijk commentaar dat niet tijdig dan wel niet door een raadsman is ingediend, wordt geen acht geslagen.
  4. Deze bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing ingeval de procureur-generaal een nadere conclusie heeft genomen.

X. Uitstel uitspraak

Indien de Hoge Raad niet op de door de rolraadsheer vastgestelde datum uitspraak doet, wordt hiervan mededeling gedaan aan de betrokken partij(en). Daarbij wordt tevens de nieuwe uitspraakdatum medegedeeld.

XI. Verlenging termijnen

  1. Een verzoek om verlenging van een door de wet of de rolraadsheer gestelde termijn moet worden gemotiveerd en dient binnen die termijn schriftelijk – separaat van de schriftuur of enig ander stuk – te worden ingediend bij de rolraadsheer.
  2. Het verzoek wordt in ieder geval afgewezen, indien:
    a. het niet is gemotiveerd,
    b. het na het verstrijken van de termijn is ontvangen, of
    c. de wet of dit reglement verlenging van de termijn niet toestaat.
  3. Een volgend verzoek om verlenging met betrekking tot dezelfde aangelegenheid wordt niet toegewezen.
  4. Op het verzoek om verlenging wordt binnen één week na de ontvangst beslist. De beslissing wordt aan de verzoeker en bij toewijzing zo nodig ook aan de andere partijen schriftelijk medegedeeld.
  5. Van het voorgaande kan in bijzondere gevallen door de rolraadsheer worden afgeweken.

XII. Procedure na prejudiciële beslissing

Indien de Hoge Raad prejudiciële vragen stelt, schorst hij het geding. Het geding wordt na de beantwoording van de prejudiciële vragen hervat door verwijzing van de zaak naar een rolzitting voor het nemen van een nadere conclusie door de procureur-generaal.

XIII. Procedure in herzieningszaken

  1. De Hoge Raad slaat geen acht op een aanvullend herzieningsverzoek noch op een verzoek tot het verrichten van (nader) onderzoek of het inwinnen van advies als bedoeld in art. 465, vijfde lid, Sv alvorens op de initiële herzieningsaanvraag is beslist, tenzij de Hoge Raad beslist dat een dergelijk verzoek bij de behandeling van de zaak kan worden betrokken.
  2. De raadsman die de herzieningsaanvraag op de voet van art. 467, tweede lid, Sv mondeling wil toelichten (hierna: het pleidooi), kan daartoe tegelijk met de herzieningsaanvraag bij separaat schrijven een gemotiveerd verzoek doen bij de rolraadsheer.
  3. Behoudens ingeval de herzieningsaanvraag op de voet van art. 465 Sv niet-ontvankelijk wordt verklaard of wordt afgewezen, stelt de rolraadsheer een zitting vast voor het houden van het pleidooi.
  4. Hetgeen hiervoor onder VIII sub 4 en 5 is bepaald is van overeenkomstige toepassing.6. Een verzoek tot de in art. 473, vierde lid, Sv bedoelde opschorting van de tenuitvoerlegging van de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, moet schriftelijk – separaat van de herzieningsaanvraag – worden ingediend bij de Hoge Raad. De Hoge Raad beslist zo spoedig mogelijk. De griffier doet onverwijld mededeling aan de verzoeker van de beslissing van de Hoge Raad.

XIV. Onvoorziene gevallen

In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist de rolraadsheer.

XV. Slotbepaling

  1. Op de termijnen in dit reglement is de Algemene termijnenwet van overeenkomstige toepassing.
  2. Dit reglement zal in de Staatscourant worden geplaatst. Het treedt in werking op een bij besluit van de President te bepalen tijdstip. Dat besluit zal eveneens in de Staatscourant worden geplaatst. De President kan daarbij bepalen dat één of meer bepalingen of onderdelen daarvan op een later tijdstip in werking treden.
  3. Dit reglement kan worden aangehaald als Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2013.

Aldus vastgesteld door de Algemene Vergadering van de Hoge Raad der Nederlanden bij besluit van 10 december 2013.

Toelichting

De Wet van 18 juni 2012, Stb. 275 (Wet hervorming herziening ten voordele) noopt tot aanpassing van art. XIII van het procesreglement wat betreft de terminologie alsmede de nummering van de wetsartikelen. Opmerking verdient dat de Wet van 11 april 2013, Stb. 138 (Wet herziening ten nadele) geen aanleiding geeft tot wijziging van het reglement.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele onvolkomenheden te herstellen die sedert de invoering van het reglement in 2008 aan het licht zijn gekomen.