Procesregeling prejudiciële vragen aan de belastingkamer van de Hoge Raad der Nederlanden
Reikwijdte
1. Deze procesregeling heeft betrekking op de behandeling van zaken waarin op de voet van afdeling 2A van hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad is gesteld.
Afwijking
2. De Hoge Raad kan op grond van bijzondere omstandigheden van deze regeling afwijken. De termijnen die in deze regeling worden genoemd worden alleen in bijzondere omstandigheden verlengd.
Aanvang procedure bij de Hoge Raad
3.1 De griffier van het gerecht dat een prejudiciële vraag heeft gesteld, zendt een afschrift van die beslissing aan de griffier van de Hoge Raad. De griffier van de Hoge Raad bevestigt de ontvangst.
3.2 De griffier doet van de ontvangst mededeling op de website van de Hoge Raad.
3.3 De griffier stelt de beslissing in handen van de Derde kamer van de Hoge Raad en van de procureur-generaal.
Voortvarende behandeling
4. De Hoge Raad ziet erop toe dat de procedure met voortvarendheid wordt gevoerd.
Overlegging stukken
5.1 De Hoge Raad kan de griffier van het gerecht dat een prejudiciële vraag heeft gesteld, in elke stand van het geding om toezending verzoeken van afschriften van andere op de zaak betrekking hebbende stukken.
5.2 De Hoge Raad kan eveneens aan partijen verzoeken bepaalde, op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen en alle inlichtingen te verstrekken welke hij nodig acht.
Aanstonds afzien van beantwoording
6.1 Indien de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal, aanstonds van oordeel is dat de vraag zich niet leent voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, of dat de vraag van onvoldoende gewicht is om beantwoording te rechtvaardigen, beslist de Hoge Raad van beantwoording af te zien.
6.2 De griffier zendt een afschrift van die beslissing aan het gerecht dat de prejudiciële vraag heeft gesteld, alsmede aan partijen.
Schriftelijke opmerkingen
7.1 In andere gevallen dan bedoeld in artikel 6 wordt aan partijen, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vier weken na ontvangst van de beslissing als bedoeld in artikel 3, lid 1, een termijn verleend van zes weken voor het indienen van schriftelijke opmerkingen. Partijen worden hiervan door de griffier in kennis gesteld. De kennisgeving vermeldt op welke wijze de schriftelijke opmerkingen kunnen worden ingediend.
7.2 Aan partijen wordt geen gelegenheid gegeven tot het geven van een schriftelijke of mondelinge toelichting, tenzij anders wordt bepaald op de voet van artikel 10.
8.1 De Hoge Raad kan, hetzij aanstonds, hetzij nadat partijen schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, bepalen dat ook anderen dan partijen in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken. Daartoe wordt een termijn verleend van vier weken, tenzij de Hoge Raad anders bepaalt. Deze personen of instellingen worden daartoe door de griffier uitgenodigd. De griffier stelt partijen op de hoogte van deze uitnodiging.
8.2 Indien de Hoge Raad een algemene uitnodiging tot het maken van schriftelijke opmerkingen nodig oordeelt, wordt op de website van de Hoge Raad de termijn vermeld waarbinnen opmerkingen kunnen worden ingediend. De Hoge Raad kan daarbij eisen stellen aan de personen en organisaties die opmerkingen kunnen indienen en aan de vorm, inhoud en omvang van die opmerkingen.
8.3 De in lid 1 bedoelde uitnodiging en de in lid 2 vermelde publicatie vermelden op welke wijze de schriftelijke opmerkingen kunnen worden ingediend.
9.1 Schriftelijke opmerkingen die niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend of die niet voldoen aan de bij of krachtens artikel 8, lid 2 en 3 gestelde eisen worden ter zijde gelegd.
9.2 Partijen krijgen gelegenheid zich uit te laten over schriftelijke opmerkingen die door de andere partij en schriftelijke opmerkingen die op de voet van artikel 8 door anderen dan partijen zijn ingediend. Daartoe wordt een termijn verleend.
9.3 De griffier maakt de inhoud van de ingekomen schriftelijke opmerkingen onverwijld aan partijen bekend. Daarbij vermeldt hij de datum waarop de termijn voor een uitlating als bedoeld in lid 2 een aanvang neemt.
Schriftelijke of mondelinge toelichting
10. Indien het belang van de zaak dit geraden doet voorkomen, kan de Hoge Raad, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van partijen, partijen gelegenheid geven tot het geven van een schriftelijke of mondelinge toelichting. Aan anderen dan partijen wordt geen gelegenheid gegeven tot het geven van een schriftelijke of mondelinge toelichting.
11.1 Indien gelegenheid wordt gegeven tot het geven van een schriftelijke toelichting, stelt de Hoge Raad de datum vast waarop de schriftelijke toelichtingen uiterlijk moeten zijn ingediend. De griffier stelt partijen ten minste vier weken van te voren in kennis van de termijn waarbinnen de schriftelijke toelichting moet worden ingediend.
11.2 De griffier maakt de inhoud van de schriftelijke toelichtingen onverwijld aan de andere partij bekend.
12.1 Indien gelegenheid wordt gegeven tot het geven van een mondelinge toelichting, bepaalt de Hoge Raad dag en uur van de zitting. De griffier stelt partijen hiervan ten minste vier weken van te voren in kennis.
12.2 De Hoge Raad kan degenen die op de voet van artikel 8 schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen op de hiervoor in 12.1 bedoelde zitting aanwezig te zijn teneinde over hun opmerkingen te worden gehoord.
12.3. In afwijking van hetgeen hiervoor in artikel 12, lid 2, is bepaald kan de Hoge Raad degenen die op de voet van artikel 8 schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen om in een afzonderlijke zitting over hun opmerkingen te worden gehoord. Partijen worden uitgenodigd om daarbij aanwezig te zijn en worden in de gelegenheid gesteld te reageren op hetgeen door anderen dan partijen tijdens deze zitting naar voren is gebracht. De Hoge Raad kan bepalen dat partijen in de gelegenheid worden gesteld om deze reactie te geven buiten tegenwoordigheid van derden.
Conclusie van de procureur-generaal
13.1 Partijen worden schriftelijk op de hoogte gesteld van het voornemen van de procureur-generaal om schriftelijk conclusie te nemen, waarbij tevens een termijn wordt meegedeeld waarbinnen de conclusie kan worden verwacht.
13.2 De griffier maakt de inhoud van de conclusie aan partijen bekend, waarbij aan hen de gelegenheid wordt geboden binnen een termijn van twee weken een reactie op de conclusie aan de Hoge Raad te doen toekomen.
Herformuleren prejudiciële vraag
14.1 De Hoge Raad kan de prejudiciële vraag herformuleren. Indien de Hoge Raad daartoe het voornemen heeft en de herformulering niet van ondergeschikte betekenis is, doet de Hoge Raad van zijn voornemen blijken in een tussenuitspraak.
14.2 Partijen worden in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van de tussenuitspraak binnen een termijn van twee weken schriftelijke opmerkingen te maken. Partijen worden daartoe door de griffier uitgenodigd onder vermelding van de datum waarop de termijn van twee weken een aanvang neemt. Bij die uitnodiging wordt een afschrift van de tussenuitspraak gevoegd.
Deze regeling is vastgesteld door de gerechtsvergadering van de Hoge Raad der Nederlanden op 15 februari 2016 en treedt in werking op de dag na plaatsing in de Staatscourant.
Regeling is op 27 mei gepubliceerd in de Staatscourant en is in werking getreden op 28 mei 2016.
Deze regeling kan worden aangehaald als: Procesregeling prejudiciële vragen belastingkamer Hoge Raad.