Veroordeling moeder wegens doodslag op dochtertje door val van flat in Hoogeveen definitief; toegekende schadevergoeding wegens schokschade van de vader blijft in stand

28 juni 2022

De veroordeling door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van een vrouw wegens doodslag op haar achtjarige dochtertje door een val van een flat in Hoogeveen blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

Het meisje woonde met haar moeder in Hoogeveen, in een flatwoning op de tiende verdieping. In de nacht van zondag 7 juni 2015 op maandag 8 juni 2015 is het meisje rond 01.20 uur van de tiende verdieping van de flat gevallen. Zij overleefde deze val niet. De moeder werd aangehouden voor betrokkenheid bij deze tragische gebeurtenis. Zij ontkent.

Op 9 november 2015 besloot de officier van justitie de moeder niet verder te vervolgen vanwege gebrek aan bewijs voor betrokkenheid bij de dood van haar dochter. Na een klacht hierover van de vader van het meisje heeft nieuw politieonderzoek plaatsgevonden en is de zaak alsnog aan de rechter voorgelegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij. Het gerechtshof kwam tot een veroordeling wegens doodslag en legde een gevangenisstraf op van negen jaar en negen maanden.

Het hof stelde in de uitspraak onder meer het volgende vast. Het slachtoffer was voorafgaande aan haar val alleen met haar moeder in hun flatwoning aanwezig. Een getuige verklaarde dat de verdachte na middernacht een gesprek met haar dochter heeft gehad, enige tijd later was een knal in hun woning te horen en weer later was te horen dat iets over de reling ging. De verdachte is door twee getuigen gezien op de galerij op de tiende etage direct nadat het lichaam van het meisje onderaan de flat was aangetroffen. De verdachte heeft toen vanaf die verdieping over de reling gekeken in de richting van het lichaam van haar dochter. Vervolgens is zij de woning van een kennis op de tweede etage van de flat binnengegaan en korte tijd later was zij aanwezig op het parkeerterrein voor de flat en heeft zich naar haar auto begeven om sigaretten te pakken. Bij het verlaten van het flatgebouw is de verdachte niet naar het lichaam van haar dochter toegegaan en heeft daar ook niet naar gekeken. Aangekomen bij de auto heeft de verdachte tegenover de zich daar bevindende politieagenten melding gemaakt van het in de flatwoning gelegen briefje van haar dochter met de tekst “ik haat je” en heeft dat betiteld als een door haar dochter zelf geschreven afscheidsbriefje. De verdachte is vervolgens aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de dood van haar dochter. Zij verkeerde toen (zwaar) onder invloed van alcohol.

Het gerechtshof heeft de op het strafbare feit gebaseerde vordering tot vergoeding van schokschade (ook wel shockschade genoemd) van de vader een bedrag toegewezen van 20.000 euro. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met het feit dat de vader in het mortuarium is geconfronteerd met het stoffelijk overschot van het meisje en de impact van de val op haar lichaam. Door deze schokkende ervaring lijdt de vader aan een posttraumatische stressstoornis.

Tegen de uitspraak van het hof stelde de verdachte beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De advocaat van de verdachte vroeg de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof te vernietigen. In cassatie werd er onder meer over geklaagd dat de bewezenverklaring van doodslag niet goed is gemotiveerd. Volgens de advocaat had het hof niet kunnen oordelen dat het de verdachte is geweest die haar dochter van de flat heeft doen of laten vallen. Ook is nog een aantal andere klachten over de bewijsvoering ingediend. Daarnaast klaagt de advocaat dat het hof de vordering tot vergoeding van schokschade van de vader van het slachtoffer niet had kunnen toewijzen.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat de cassatieklachten over de bewezenverklaring niet slagen. Hij heeft deze klachten zonder inhoudelijke motivering afgedaan omdat ze niet tot vernietiging kunnen leiden en geen juridische belangrijke nieuwe vragen oproepen.

Ook de cassatieklacht over de toewijzing van de schokschade aan de vader slaagt niet. Schokschade is de schade die kan ontstaan als iemand (het secundaire slachtoffer) wordt geconfronteerd met een onrechtmatige daad (in dit geval het strafbare feit) waarbij een andere persoon (het primaire slachtoffer) wordt gedood of verwond. Als die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt bij het secundaire slachtoffer en daardoor geestelijk letsel ontstaat, heeft het secundaire slachtoffer onder omstandigheden recht op schadevergoeding. De Hoge Raad noemt in zijn uitspraak een drietal gezichtspunten die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de aanspraak op schokschade: de toedracht van de gebeurtenis waarbij het primaire slachtoffer werd gedood of verwond, de wijze waarop het secundaire slachtoffer met die gebeurtenis en de gevolgen daarvan werd geconfronteerd en de hechtheid van de relatie tussen het primaire en het secundaire slachtoffer. Voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schokschade is vereist dat het bestaan van het geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is tot nu toe steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. De Hoge Raad oordeelt in zijn uitspraak van vandaag dat dit meebrengt dat als de rechter op grond van een rapportage van een deskundige tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel, die rechter tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.

Met het oordeel van de Hoge Raad zijn de veroordeling van de verdachte en de toekenning van schadevergoeding aan de vader definitief. In verband met de te lange duur van de procedure omdat het hof het dossier te laat aan de Hoge Raad heeft ingestuurd, wordt de opgelegde gevangenisstraf negen jaar en acht maanden.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2022:958