Bieden van individuele rechtsbescherming

10 juni 2020

De partij die door de lagere rechter in het ongelijk is gesteld, kan zich tot de Hoge Raad wenden om een voor haar gunstiger uitkomst te bereiken. Dit is individuele rechtsbescherming. Deze rechtsbeschermende functie van de Hoge Raad heeft geen betrekking op alle fouten van lagere rechters. Als het bijvoorbeeld gaat om feitelijke beslissingen van een lagere rechter, kan de Hoge Raad daarover in beginsel niet oordelen, omdat de Hoge Raad uitgaat van de feiten zoals die door een lagere rechter zijn vastgesteld. Ook kan de Hoge Raad een in het ongelijk gestelde partij geen rechtsherstel bieden als het beroep in cassatie niet voldoet aan bepaalde formele eisen en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Rechtsbescherming versus rechtsontwikkeling

De rol van cassatierechter brengt mee dat het algemene belang bij rechtseenheid en rechtsvorming in zijn rechtspraak een heel belangrijke plaats inneemt. De algemene lijnen die daarmee worden uitgezet raken de rechtsbescherming van veel meer mensen dan de betrokkenen in een geding.

De Hoge Raad beslist bovendien in elke concrete zaak binnen de grenzen van zijn juridische taak als cassatierechter over die punten die in die zaak naar voren worden gebracht. Dat is per definitie individuele rechtsbescherming: het geven van een beslissing over de rechten en plichten van de betrokkenen in het voorliggende geval. De Hoge Raad zegt nooit dat hij niet beslist omdat de zaak juridisch niet interessant is. Rechtsbescherming is er, zo bezien, altijd geweest bij de Hoge Raad en is ook nooit uit beeld gegaan. Wel komt het nogal eens voor dat als de Hoge Raad in een strafzaak beslist dat de verdachte niet over een bepaald recht beschikt, die beslissing in kritische reacties wordt gezien en gepresenteerd als een tekort aan rechtsbescherming. Maar dan gaat het alleen om de inhoudelijke waardering van de beslissing. De Hoge Raad heeft in zo’n geval wel gedaan wat hij moest doen: een beslissing geven over het concrete, individuele geval na een toetsing van de ingediende cassatieklachten. Dat is de rechtsbescherming die de Hoge Raad – net als elke andere rechter – biedt.

Het perspectief van rechtsvorming is vooral van belang voor de motivering van de uitspraken van de Hoge Raad. Hoe groter het belang van een beslissing voor andere zaken, des te meer werk de Hoge Raad pleegt te maken van de motivering van die beslissing. Bij sommige beslissingen die van geen belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, mag de Hoge Raad daarentegen op grond van artikel 80a of 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie van een inhoudelijke motivering afzien, en dat doet hij ook regelmatig. Dit betreft gevallen waarin het cassatieberoep ongegrond is of waarin de betrokkene duidelijk onvoldoende belang heeft bij dat beroep. De bescherming van diens rechten komt met dergelijke beslissingen dan ook niet in gevaar. Het gaat dan ook om twee te onderscheiden aspecten: rechtsbescherming door beslissen en rechtsvorming door motiveren.

Ook in gevallen waarin hij geen inhoudelijke motivering voor zijn beslissing geeft, heeft de Hoge Raad de zaak wel inhoudelijk beoordeeld. In een uitspraak in 2019 van de strafkamer van de Hoge Raad over afdoening van zaken met toepassing van artikel 80a en 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie is dit nog eens benadrukt (HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1732).

Rechtsbescherming staat dus alles behalve op het tweede plan. Ook in zaken waarin klachten van een verdachte niet slagen, wordt evenzeer aan rechtsbescherming gedaan. Het is de beoordeling op basis van juridische criteria, niet de al dan niet gunstige uitkomst voor de betrokkene, waaruit de kern van de rechtsbescherming bestaat.