Bewezenverklaring moord op zakenpartner Alphen aan den Rijn blijft in stand; wel moet de zaak op het punt van de schadevergoeding opnieuw worden behandeld

23 april 2024

De veroordeling van een verdachte wegens de moord op zijn zakenpartner in Alphen aan den Rijn op 3 augustus 2018 blijft in stand. Wel moet de zaak op het punt van de schadevergoeding opnieuw worden behandeld. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

De man wordt ervan verdacht zijn 54-jarige zakenpartner in de ochtend van 3 augustus 2018 met geweld om het leven te hebben gebracht in het bedrijfspand van hun vertaalbureau. De verdachte en het slachtoffer waren op dat moment de enige aanwezigen in het pand.

Verdachte heeft altijd ontkend dat hij iets met het overlijden van zijn zakenpartner te maken heeft gehad. Hij heeft verklaard dat hij die dag het slachtoffer levenloos heeft aangetroffen en dat hij daarna 112 heeft gebeld. Op grond van onderzoek aan de autosleutel van de verdachte, locatiegegevens van de telefoon van de verdachte en beelden van camera’s met zicht op de route van de woning van de verdachte naar het bedrijfspand, heeft het hof vastgesteld dat de verdachte eerder dan anders was gearriveerd bij het bedrijfspand. Volgens het hof heeft verdachte daarna het slachtoffer, terwijl hij nietsvermoedend met koffie in zijn hand de trap opliep, gewurgd en met een bijl op het hoofd geslagen. Op de kleding van de verdachte zijn bloedspatten van het slachtoffer aangetroffen. Ook is daarop weefsel van het slachtoffer gevonden. Verdachte heeft volgens het hof geen goede verklaring kunnen geven over hoe die sporen op zijn kleding zijn gekomen.

Het hof vond bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en kwam dan ook tot een veroordeling wegens moord. Het hof legde een gevangenisstraf op van zeventien jaar. Tegen deze veroordeling stelde de verdachte beroep in cassatie in.

Cassatie(klachten)

De advocaat van de verdachte vroeg de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen. In cassatie werd onder meer geklaagd over de motivering van de bewezenverklaring van de voorbedachte raad. Ook werd geklaagd over toewijzing van de gevorderde schade wegens gederfd levensonderhoud. Verder is geklaagd over de schending van de redelijke termijn omdat het hof de inzendtermijn van de stukken in cassatie zou hebben geschonden.

Advies advocaat-generaal (AG)

De AG adviseerde de Hoge Raad op 23 januari jl. dat de uitspraak van het hof in stand kon blijven en dat de opgelegde straf in verband met de te lange procedure volgens de gebruikelijk maatstaf zou moeten worden verminderd.

Oordeel Hoge Raad


Voorbedachte raad

Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet de verdachte zich enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet hebben gehandeld in een opwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Het hof heeft vastgesteld dat het slachtoffer tussen 07:54 en 08:21 uur om het leven is gebracht. De verdachte was die ochtend veel vroeger naar zijn werk gereden dan normaal. Daardoor was hij om 07.20 uur al in het bedrijfspand waar op dat moment, zoals de verdachte wist, behalve het slachtoffer nog niemand aanwezig was. Verder heeft het hof vastgesteld dat de verdachte bij de geweldshandelingen gebruik heeft gemaakt van een bijl, een onkruidwieder op een stok en een touw, die hij met dit doel op verschillende plekken in het pand moet hebben opgehaald. Op grond van de omstandigheden waaronder het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen, heeft het hof vastgesteld dat het slachtoffer door de verdachte van achteren is aangevallen en totaal verrast moet zijn geweest. Ook bevat het dossier volgens het hof geen enkele aanwijzing dat de verdachte heeft gehandeld in een opwelling en is daarvan ook niet gebleken bij de behandeling op de zitting. Gezien al deze omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad en dat daarmee sprake is van moord. De Hoge Raad vindt dat oordeel niet onjuist of onbegrijpelijk.

Vordering tot schadevergoeding wegens gederfd levensonderhoud
De partner van het slachtoffer (de benadeelde partij) heeft een schadevergoeding gevorderd van bijna € 400.000 aan gederfde inkomsten, waarvan ongeveer € 340.000 voor schade door gederfd levensonderhoud. Dat bedrag heeft het hof integraal toegewezen.

De Hoge Raad gaat in zijn arrest eerst in op de behandeling van een vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij. Dat is een civiele procedure binnen het strafproces, waarbij echter een aantal processuele waarborgen ontbreken die de gewone civielrechtelijke procedure wel kent. Daarom moet de strafrechter bij de behandeling van vorderingen van de benadeelde partij erop letten dat beide partijen voldoende gelegenheid hebben om te hun stellingen naar voren te brengen en te onderbouwen. Meestal hoeft de rechter daaraan in zijn uitspraak geen aandacht te besteden, maar dat kan anders zijn als het gaat om grote ingewikkelde vorderingen. De vordering van een nabestaande tot vergoeding van gederfd levensonderhoud is daar een voorbeeld van. De hoogte van dergelijke schade is deels afhankelijk van onzekere factoren als de verwachtingen over toekomstige inkomsten. Die moet de benadeelde partij aanvoeren en onderbouwen. Voor de verdediging kan het lastig zijn zich daartegen te verweren. Daarbij komt dat de strafrechter vaak geen ruimte ziet om de uitspraak in de strafzaak op te schorten voor nader onderzoek naar de toewijsbaarheid van zo’n vordering. Verder is van belang dat de benadeelde persoon zich kan laten bijstaan door een (eventueel door de Staat gefinancierde) rechtsbijstandverlener die (mede) gespecialiseerd is in dit soort zaken. Dat soort bijstand ontbreekt vaak aan de zijde van de verdachte.

Daarom mag van de strafrechter in dit soort gevallen worden verwacht dat hij in zijn uitspraak laat zien dat hij heeft beoordeeld of beide partijen de hiervoor genoemde gelegenheid hebben gehad en, als dat aan de zijde van de verdachte niet zo is, of het eigen onderzoek van de rechter daarvoor voldoende compensatie biedt. Daarbij merkt de Hoge Raad op dat de rechter de vordering van de benadeelde partij ook gedeeltelijk kan toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk kan verklaren. De benadeelde partij kan de rest van de vordering dan aan de civiele rechter voorleggen.

In deze zaak heeft het hof - kort gezegd - overwogen dat de vordering van de benadeelde partij is onderbouwd met een berekening van een fiscalist aan de hand van een geaccepteerde rekenmethode en gebruikelijke standaardtarieven. Ook heeft het hof overwogen dat de verdediging geen initiatief heeft genomen voor het laten verrichten van een tegenonderzoek en ter betwisting van de vordering slechts in het algemeen heeft gesteld dat het een omvangrijke post betreft, dat de berekening eenzijdig is opgesteld en dat er een vraagteken kan worden gezet bij het berekende jaarlijkse inkomen omdat het de laatste jaren slechter ging met het bedrijf van het slachtoffer.

De Hoge Raad komt, mede gelet op de algemene overwegingen zoals hiervoor weergegeven, tot de conclusie dat het hof met deze overwegingen de integrale toewijzing van de vordering tot schadevergoeding wegens gederfd levensonderhoud ontoereikend heeft gemotiveerd. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen dat de aanvaardbaarheid van een rekenmethode nog niet meebrengt dat ook de uitkomsten daarvan aanvaardbaar zijn, als niet is vastgesteld dat de eenzijdig aan die berekening ten grondslag gelegde gegevens aanvaardbaar zijn. Deze cassatieklacht slaagt.

Redelijke termijn
Dat geldt ook voor de cassatieklacht over de schending van de redelijke termijn omdat het hof de stukken te laat heeft ingestuurd en daarmee de procedure in cassatie te lang heeft geduurd. Om die reden vermindert de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraf.

Met de uitspraak van de Hoge Raad blijft de bewezenverklaring van moord in stand. De Hoge Raad bepaalt de straf op zestien jaar en zes maanden. De zaak wordt teruggewezen naar het hof om alleen op het punt van de schadevergoeding opnieuw te worden behandeld en beoordeeld.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2024:644