Advies AG aan Hoge Raad: veroordeling wegens moord op zakenpartner Alphen aan den Rijn kan in stand blijven

23 januari 2024

De veroordeling van een verdachte wegens de moord op zijn zakenpartner in Alphen aan den Rijn op 3 augustus 2018 kan in stand blijven. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Frielink de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag.

De zaak en het oordeel van het hof

In de vroege ochtend van 3 augustus 2018 werd in een bedrijfspand aan de Ondernemingsweg in Alphen aan den Rijn, op een plateau halverwege de trap, het lichaam aangetroffen van een man. Het slachtoffer was door meerdere hoofdverwondingen en verwurging om het leven gekomen. Daarbij is gebruik gemaakt van een bijl, een onkruidwieder en een stuk touw. Deze voorwerpen werden later in de buurt aangetroffen. Het hof heeft vastgesteld dat de bijl en de onkruidwieder afkomstig zijn uit een werkkast op de begane grond van het bedrijfspand en dat het touw afkomstig is uit de keukenlade. Verder heeft het hof vastgesteld dat het slachtoffer tussen 07:54 en 08:21 uur om het leven is gebracht.

De verdachte runde samen met het slachtoffer een vertaalbureau dat in het bedrijfspand was gevestigd. Hij heeft steeds ontkend dat hij iets met het overlijden van zijn zakenpartner te maken heeft gehad. Hij heeft verklaard dat hij die dag rond 08.10 het slachtoffer levenloos heeft aangetroffen en dat hij daarna 112 heeft gebeld. Op grond van onderzoek aan de autosleutel van de verdachte, locatiegegevens van de telefoon van de verdachte en beelden van camera’s met zicht op de route van de woning van de verdachte naar het bedrijfspand, heeft het hof vastgesteld dat de verdachte om 07:10 uur vanaf zijn woning is vertrokken en rond 07:20 uur is gearriveerd bij het bedrijfspand. Op de kleding van de verdachte zijn bloedspatten van het slachtoffer aangetroffen. Ook is daarop weefsel van het slachtoffer gevonden. Het hof volgde de conclusie van twee NFI-deskundigen dat de resultaten van het sporenonderzoek aan de kleding en de schoenen de hypothese van de verdediging – te weten dat een onbekend persoon het hoofdletsel heeft toegebracht – uitsluiten.

In tegenstelling tot het standpunt van het OM en het oordeel van de rechtbank vond het hof bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad en dat daarmee sprake is geweest van moord. Volgens het hof waren de verdachte en het slachtoffer op het moment van de levensberoving de enige aanwezigen in het pand. De verdachte is volgens het hof met de eerder genoemde voorwerpen naar het slachtoffer gelopen dat nietsvermoedend met koffie de trap op liep. Daar sloeg de verdachte volgens het hof opzettelijk meermalen met een bijl op het hoofd van het slachtoffer en wurgde hem, waardoor hij kwam te overlijden. Het hof vond dat de verdachte had gehandeld met voorbedachte raad. Het hof leidt dat onder meer af uit het feit dat de verdachte die ochtend veel vroeger naar zijn werk was gereden dan normaal en dat hij bij de geweldshandelingen gebruik heeft gemaakt van drie verschillende voorwerpen die hij op verschillende plekken in het pand heeft moeten ophalen. Naar het oordeel van het hof had de man tijd en gelegenheid om zich te beraden over de betekenis en de gevolgen van zijn daad.

Het hof legde een gevangenisstraf op van 17 jaar. De verdachte stelde tegen deze uitspraak beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De advocaat van de verdachte vraagt de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen. In cassatie wordt onder meer geklaagd over de motivering van de bewezenverklaring van de voorbedachte raad. Verder is in cassatie geklaagd over (de motivering van) de afwijzing door het hof van het verzoek tot het horen van twee deskundigen over het onderzoek naar de bloedspatten op de kleding van de verdachte. Ook is er een klacht over de beslissing van het hof over de vordering van de benadeelde partij en over de schending van de redelijke termijn omdat het hof de inzendtermijn van de stukken in cassatie heeft geschonden.

Advies AG

De cassatieklachten over de bewezenverklaring slagen volgens de AG niet. De AG is van mening dat het hof in dit geval heeft kunnen oordelen dat sprake is van handelen met voorbedachte raad en dat dit oordeel niet onbegrijpelijk is gemotiveerd. Ook de andere cassatieklachten, op de klacht over de schending van de redelijke termijn na, slagen niet.

De AG adviseert de Hoge Raad de veroordeling in stand te laten. Omdat het hof de stukken te laat heeft ingestuurd en daarmee de procedure in cassatie te lang heeft geduurd, adviseert de AG de opgelegde gevangenisstraf volgens de gebruikelijke maatstaf te verminderen.

Uitspraak Hoge Raad

De uitspraak van de Hoge Raad is (voorlopig) bepaald op 12 maart 2024.

De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2024:90