Prejudiciële vraag 25/01882
- Rechtsgebied
- Belasting
- Datum publicatie
- 26 mei 2025
- Verwijzende instantie
- Gerechtshof Amsterdam (23/498)
- Datum uitspraak
- 15 mei 2025
- Vindplaats uitspraak
- ECLI:NL:GHAMS:2025:1252
- Status
- Schriftelijke opmerkingen
- Reactietermijn
- 5 juni 2025 tot en met 17 juli 2025
Bpm: prejudiciële vragen over het aantonen van gelijksoortigheid van auto’s met volgens verschillende meetmethoden (NEDC & WLTP) vastgestelde CO2-uitstootwaarden. Wanneer is nog sprake van dezelfde EU-typegoedkeuring? Verlaging proceskosten
daarvan nog dezelfde EU-typegoedkeuring, zoals bedoeld in het antwoord op de
derde vraag in de prejudiciële beslissing van 26 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:653,
gegeven dat die uitbreiding (wijziging) leidt tot de afgifte van een nieuw
typegoedkeuringsnummer dat van het oude verschilt doordat het uitbreidingsgetal
(de laatste twee cijfers) hoger is? 2.
Welke essentiële punten uit bijlage II, deel B, behorend bij Richtlijn 2007/46/EG
(zoals geldend op l september 2018) zijn precies bedoeld in het antwoord op de
derde vraag in de prejudiciële beslissing van 26 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:653? 3. Moet wanneer (i) de te registreren personenauto een voertuig is waarvoor de CO2-
uitstoot volgens de WLTP-methode is vastgesteld, terwijl het tussen 1 september
2018 en 1 september 2019 voor het eerst tot de weg is toegelaten in een andere
lidstaat, en (ii) in Nederland in die periode minimaal één gelijksoortige personenauto
nieuw is geregistreerd waarvoor de CO2-uitstoot nog met toepassing van de NEDC-methode is vastgesteld, voor een succesvol beroep op artikel 1 10 van het VwEU
tevens worden bewezen dat van tenminste één van die gelijksoortige personenauto’s
de registratie binnen de genoemde periode (1 september 2018 tot 1 september 2019)
heeft plaatsgevonden op of na de datum van eerste toelating van de te registreren
personenauto?
4. Moet, in het verlengde van de derde vraag, om tot een schending van artikel 110 van
het VwEU te kunnen constateren, voorts worden bewezen dat ten minste één van de
in de derde vraag bedoelde gelijksoortige auto’s niet enkel geregistreerd staat in het
kentekenregister, maar ook daadwerkelijk op de binnenlandse markt voor gebruikte
auto’s is aangeboden ten tijde van de registratie van de gebruikte personenauto uit
een andere lidstaat?
5. Mag een tot een lagere kostenvergoeding aanleiding gevende bijzondere
omstandigheid in de zin van artikel 2, lid 3, van liet Besluit proceskosten
bestuursrecht worden aangenomen enkel op de grond dat rechtsbijstand is verleend
tegen een vergoeding die uitsluitend, of althans in hoofdzaak, bestaat uit te
vergoeden proceskosten (en eventueel dwangsommen en vergoedingen van
immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn), een en ander
beoordeeld naar het tijdstip van het instellen van liet rechtsmiddel, ingeval het
desbetreffende geval niet binnen de reikwijdte van de in de Wet herwaardering
proceskostenvergoedingen WOZ en BPM voorziene matiging van het forfait uit het
genoemde besluit valt, al dan niet omdat bij een dergelijke beloningsafspraak het
vermoeden is gerechtvaardigd dat een forfaitaire kostenvergoeding de in redelijkheid
gemaakte kosten ver overtreft?