Prejudiciële vraag 24/01369
- Rechtsgebied
- Civiel
- Datum publicatie
- 2 september 2024
- Verwijzende instantie
- Rechtbank Rotterdam (10614428 VZ VERZ 23-7501)
- Datum uitspraak
- 12 januari 2024
- Vindplaats uitspraak
- ECLI:NL:RBROT:2024:343
- Status
- Afgesloten
- Datum conclusie PG
- 17 september 2024
- Vindplaats conclusie PG
- ECLI:NL:PHR:2024:954
- Datum uitspraak HR
- 21 februari 2025
- Vindplaats uitspraak HR
- ECLI:NL:HR:2025:320
Is artikel 8.1 lid 10 van de CAO MBO in strijd met artikel 7:646 lid 1 BW en/of artikel 5 lid I sub e AWGB, en daarmee nietig?
2. Maakt het voor de beantwoording van vraag I nog verschil of de CAO MBO zo wordt uitgelegd dat: a. de bedoelde overige dagen moeten worden gelijkgesteld met vakantie in de zin van artikel 7:634 BW; b. de bedoelde overige dagen weliswaar geen vakantie in de zin van artikel 7:634 BW zijn (en daarmee ook niet kunnen worden gelijkgesteld), maar wel als een andersoortige vrijetijdsaanspraak moeten worden aangemerkt; of c. de bedoelde overige dagen niet als een vrijetijdsaanspraak zijn aan te merken?
3. Aan de hand van welke criteria moet worden bepaald of een dag waarop een werknemer niet hoeft te werken als een vrijetijdsaanspraak (niet zijnde vakantie in de zin van artikel 7:634 BW) als bedoeld in vraag 2 onder b moet worden aangemerkt?
4. Is de in vraag 2 onder c genoemde variant rechtens mogelijk en toegestaan? Is het, met andere woorden, denkbaar dat de 30 dagen, zoals hiervoor bedoeld in rechtsoverweging 4.3. waarop een werknemer op grond van (collectieve) afspraken inzetbaar is, maar niet hoeft te werken en die in een cao niet nader zijn omschreven, niet als een vrijetijdsaanspraak moeten worden aangemerkt, met als gevolg dat zij arbeidsrechtelijk geen betekenis hebben? En zo ja, welke consequenties heeft de conclusie dat die dagen "geen arbeidsrechtelijke betekenis hebben”?