Uitspraken Hoge Raad in ‘demonstratiezaken’

30 september 2025

De Hoge Raad heeft vandaag uitspraak gedaan in een aantal strafzaken tegen demonstranten. Het gaat om demonstraties in de hal van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, in panden van de ING-bank en tijdens een openbare vergadering van de Tweede Kamer.

De verdachten in deze zaken hebben cassatie ingesteld tegen hun veroordeling. De Hoge Raad heeft beoordeeld of in de beslissingen van het gerechtshof in deze zaken het recht van de verdachten op vrijheid van meningsuiting en op vrijheid van vreedzame vergadering is gerespecteerd. Die rechten – kort gezegd: het demonstratierecht – zijn vastgelegd in (artikel 10 en artikel 11 van) het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Bij de beoordeling of het demonstratierecht is geschonden heeft de Hoge Raad in zijn uitspraken gewezen op de rechtspraak daarover van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM). Die rechtspraak houdt onder meer in dat het optreden van politie en justitie tegen strafbare feiten die plaatsvinden bij demonstraties niet zo ingrijpend mag zijn dat daarvan een ‘chilling effect’ uitgaat op anderen die vreedzaam willen demonstreren. Als onder omstandigheden door de rechter wordt geoordeeld dat het strafrechtelijk optreden als geheel te ver is gegaan, moet dat leiden tot zogenoemd ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte. Dit betekent dat de rechter in zo’n geval een schuldigverklaring aan een strafbaar feit achterwege moet laten.

De demonstratiezaken

Het gaat in de zaken om een demonstratie op 20 oktober 2020 in het toenmalige ministerie van Economische Zaken en Klimaat, om een demonstratie op 9 juli 2022 in ING-gebouwen en een demonstratie in het gebouw van de Tweede Kamer op 11 juni 2019.

In deze zaken heeft het hof vastgesteld dat de demonstraties en de verstoring van de openbare vergadering van de Tweede Kamer een vreedzaam en beperkt karakter hadden, waarbij niemand is gehinderd en geen schade is toegebracht of andere hinder is veroorzaakt.

Nadat de verdachten in de zaken van het ministerie en de ING hadden geweigerd om de gebouwen te verlaten, zijn ze aangehouden, overgebracht naar het politiebureau, daar gedurende meerdere uren opgehouden voor verhoor en strafrechtelijk vervolgd. In de zaak van de Tweede Kamer werd nadat een deel van de groep begon te zingen, leuzen te roepen en spandoeken te tonen, de groep naar buiten begeleid naar een andere zaal. De verdachte werd daarop aangehouden en meegenomen naar het politiebureau, een aantal uren opgehouden voor verhoor en daarna heengezonden en strafrechtelijk vervolgd.

Het hof vond verder dat een inperking van het demonstratierecht tot een absoluut minimum beperkt moet blijven en dat door politie en justitie – telkens gelet op het karakter van de demonstratie - met minder verstrekkende maatregelen had kunnen worden volstaan. Het hof heeft de verdachten schuldig verklaard aan het strafbare feit, maar hen geen straf opgelegd.

In cassatie is door alle verdachten geklaagd over de verwerping door het hof van het verweer van de advocaat dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege onverenigbaarheid van de strafvervolging met het demonstratierecht als bedoeld in het EVRM.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad vindt de cassatieberoepen van de verdachten gegrond en oordeelt dat de beslissingen van het hof daarom niet in stand kunnen blijven.

Het demonstratierecht staat aan een strafrechtelijke veroordeling niet in de weg als zo’n veroordeling een op grond van het EVRM toegelaten – te weten: een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en een daartoe in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van dat recht vormt. Maar als de rechter in een geval zoals in deze zaken waarin een verdachte wordt vervolgd wegens lokaalvredebreuk of wegens verstoring van een openbare vergadering, van oordeel is dat het strafrechtelijk optreden als geheel te ver is gegaan en het daarmee een ontoelaatbare beperking van het demonstratierecht betreft, moet de rechter een schuldigverklaring aan dat strafbare feit achterwege laten.

Volgens de Hoge Raad heeft het hof óf dit juridische kader niet op een juiste manier toegepast óf niet goed uitgelegd waarom het verweer dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging is verworpen, ondanks zijn oordeel dat politie en justitie in deze zaken met minder verstrekkende maatregelen tegen de verdachte had kunnen volstaan.

In de zaak van de demonstratie in de Tweede Kamer heeft de Hoge Raad nog opgemerkt dat in zo’n zaak mag worden betrokken dat een demonstratie plaatsvindt in een parlementsgebouw en tot doel heeft het parlementaire proces te verstoren. In deze zaak heeft het hof echter niet voldoende duidelijk uitgelegd of (mede) door de gedragingen van de verdachte sprake was van zo’n verstoring van het parlementaire proces dat een verdergaand strafrechtelijk optreden dan een aanhouding, eventueel gevolgd door een korte periode van vrijheidsontneming, toch was geboden.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2025:1436

ECLI:NL:HR:2025:1439

ECLI:NL:HR:2025:1313

ECLI:NL:HR:2025:1440

ECLI:NL:HR:2025:1441

ECLI:NL:HR:2025:1442

ECLI:NL:HR:2025:1437

ECLI:NL:HR:2025:1438