Veroordelingen en opgelegde straffen in de zaak van de ontvoering van het meisje Insiya blijven in stand

4 november 2025

De veroordelingen en opgelegde straffen in de zaken tegen vijf verdachten van de ontvoering in 2016 van het destijds tweejarige meisje Insiya blijven in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

Op 29 september 2016 is de destijds tweejarige Insiya ontvoerd uit de woning van haar oma in Amsterdam. De ontvoering was zorgvuldig voorbereid door de in India woonachtige vader. Hij had daartoe de hulp ingeroepen van een groot aantal personen, onder wie de vier medeverdachten.

Kort nadat in de ochtend van 29 september 2016 door één van de medeverdachten werd gemeld dat de moeder van Insiya de betreffende woning had verlaten, zijn drie medeverdachten de woning binnengetreden. Eén van hen had tie-wraps en een stroomstootwapen bij zich. Hij is met de in de woning aanwezige familieleden in een worsteling geraakt en is ter plaatse aangehouden. De andere twee medeverdachten hebben Insiya vanuit de woning meegenomen naar een ophaalpunt in Eemnes, waar de vader met een aantal medeverdachten op hen stond te wachten. Vanaf dat ophaalpunt is het meisje via Duitsland naar India gebracht.

Het gerechtshof veroordeelde de vader tot 8,5 jaar gevangenisstraf voor het uitlokken en medeplegen van haar ontvoering naar India en het onttrekken van het meisje aan het gezag van haar moeder. De andere vier verdachten kregen voor hun rol bij de ontvoering gevangenisstraffen tot 4 jaar. De verdachten stelden tegen deze uitspraak beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De advocaten van de verdachten vroegen de Hoge Raad de uitspraken van het gerechtshof te vernietigen.

Advies advocaat-generaal (AG)

De AG adviseerde de Hoge Raad op 15 juli jl. de veroordelingen en de opgelegde straffen in stand te laten.

Oordeel Hoge Raad

In de zaak tegen de vader is in cassatie onder meer geklaagd dat het hof ten onrechte niet zelf (ambtshalve) de niet-verschenen verdachte in de gelegenheid heeft gesteld via een videoconferentie aan het onderzoek op de zitting in hoger beroep deel te nemen. De Hoge Raad is van oordeel dat het eventuele gebruik van een videoconferentie een beslissing is van de voorzitter in het kader van de orde op de zitting. Tegen (het uitblijven van) deze beslissing staat geen hoger beroep of cassatieberoep open.

Ook heeft de verdediging in cassatie betoogd dat het recht op een eerlijk proces (artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, EVRM) in een geval als dit – waarin de verdachte in het buitenland verblijft en tegen de verdachte een bevel gevangenneming is gegeven - eraan in de weg staat dat de zitting wordt voortgezet als de niet-verschenen verdachte niet in de gelegenheid wordt gesteld via videoconferentie aan de zitting deel te nemen. Die opvatting is volgens de Hoge Raad onjuist. Onder omstandigheden kan door het gebruik van videoconferentie het recht op ‘a fair and public hearing’ worden gerealiseerd. Uit de rechtspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens volgt echter niet dat de gelegenheid van videoconferentie zonder meer moet worden geboden als een verdachte vrijwillig afstand doet van zijn aanwezigheidsrecht of door afwezigheid probeert aan zijn berechting te ontkomen. De eventuele vrees van de verdachte voor gevangenneming als hij het proces in Nederland zou bijwonen, maakt dit volgens de Hoge Raad niet anders. De cassatieklacht slaagt daarom niet.

Ook de andere cassatieklachten die namens de vader zijn ingebracht falen, maar deze zijn zonder inhoudelijke motivering afgedaan omdat ze niet tot vernietiging van de uitspraak van het hof kunnen leiden en geen juridische belangrijke nieuwe vragen oproepen die moeten worden beantwoord.

Dat geldt ook voor de cassatieklachten van de vier medeverdachten.

Met de uitspraak van de Hoge Raad zijn de veroordelingen en de opgelegde straffen in alle vijf zaken definitief.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2025:1621

ECLI:NL:HR:2025:1625

ECLI:NL:HR:2025:1622

ECLI:NL:HR:2025:1623

ECLI:NL:HR:2025:1624