Hoge Raad: invullen e-mailadres in verplicht veld van online formulier is onvoldoende als kennisgeving van digitale bereikbaarheid
De enkele omstandigheid dat een belanghebbende bij het indienen van zijn digitale bezwaarschrift zijn e-mailadres in het verplichte veld van het online contactformulier heeft vermeld, betekent niet dat hij kenbaar heeft gemaakt langs die elektronische weg voldoende bereikbaar te zijn voor correspondentie in de bezwaarprocedure. Als de uitspraak op bezwaar daadwerkelijk naar dit e-mailadres is verzonden, is die uitspraak dus niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.
De zaak
De heffingsambtenaar heeft in juli 2022 aan de belanghebbende naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslagen door op de website van de gemeente een daarvoor bestemd online contactformulier in te vullen en digitaal aan de heffingsambtenaar te verzenden. In het formulier heeft belanghebbende de verplichte velden ingevuld, waaronder ook de vraag naar zijn e-mailadres. De heffingsambtenaar heeft de uitspraken op bezwaar van 11 november 2022 per e-mail aan het opgegeven e-mailadres van belanghebbende verzonden.
Begin 2023 heeft de belanghebbende voor de tweede keer bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. De heffingsambtenaar heeft deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat tweemaal bezwaar maken tegen dezelfde aanslagen niet mogelijk is. Tegen deze uitspraken op bezwaar heeft de belanghebbende beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep verkort, zonder zitting, afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard.
De belanghebbende heeft bij de rechtbank bezwaar gemaakt (‘verzet gedaan’) tegen deze uitspraak. Hij heeft aangevoerd dat hij de uitspraken op bezwaar van 11 november 2022 niet heeft ontvangen en dat hij geen toestemming heeft gegeven om die uitspraken op bezwaar per e-mail aan hem te versturen. Uit het invullen van zijn e-mailadres in een verplicht veld van het contactformulier kan zo’n toestemming niet worden afgeleid, aldus de belanghebbende.
De rechtbank heeft het verzet van de belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank vond dat de belanghebbende door het contactformulier in te vullen en digitaal in te sturen, ermee akkoord is gegaan dat hij op het daarin opgegeven e-mailadres bereikbaar is. De heffingsambtenaar mocht de uitspraken op bezwaar dan ook aan het door de belanghebbende opgegeven e-mailadres sturen, aldus de rechtbank. Daarom is de beroepstermijn gaan lopen op de dag na 11 november 2022, zodat het beroep te laat is ingesteld en niet-ontvankelijk is.
De belanghebbende was het hiermee niet eens en stelde tegen de uitspraak van de rechtbank op het verzet beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.
Oordeel Hoge Raad
Op grond van de toepasselijke wettelijke regeling kan een bestuursorgaan, zoals de inspecteur, een bericht elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs die weg voldoende bereikbaar is. Daarbij geldt volgens de (parlementaire) toelichting bij die regeling het uitgangspunt dat de burger mag kiezen tussen communicatie per post of langs elektronische weg . Een burger kan “meer of minder uitdrukkelijk” kenbaar maken dat hij langs elektronische weg voldoende bereikbaar is, waarbij hij ook te kennen moet geven voor welk bericht of welke berichtenuitwisseling dit geldt, voor welke vorm van elektronisch verkeer hij openstaat en op welk elektronisch postadres hij bereikbaar is.
Of een uiting of gedraging van een burger aan deze eisen voldoet, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De enkele bekendheid bij het bestuursorgaan van een e-mailadres is hiervoor niet zonder meer voldoende. Ook de omstandigheid dat een burger die langs elektronische weg een verzoek doet en daarin een e-mailadres opgeeft, brengt op zich niet mee dat hij daarmee – stilzwijgend – heeft laten weten dat hij met betrekking tot dat verzoek op dat e-mailadres bereikbaar is. Wel kan een bestuursorgaan aan een burger vragen om uitdrukkelijk kenbaar te maken of hij de afhandeling van het verzoek langs elektronische weg wil voortzetten en daarvoor bereikbaar is, en welk e-mailadres hij daarvoor wil gebruiken.
Gelet hierop volstaat het enkel invullen van een e mailadres op een contactformulier voor het indienen van een bezwaarschrift – zoals in deze zaak – niet om te kunnen aannemen dat de belanghebbende daarmee te kennen heeft gegeven voor de afhandeling daarvan in het vervolg op dat adres elektronisch bereikbaar te zijn.
Het cassatieberoep slaagt. De uitspraken op bezwaar van 11 november 2022 zijn niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De beroepstermijn vangt daarom pas aan op de dag nadat de belanghebbende een afschrift van de uitspraken onder ogen heeft gekregen. Omdat de rechtbank niet heeft vastgesteld wanneer dat is gebeurd, moet zij bij de voortgezette behandeling van de zaak daarover alsnog een oordeel geven. De Hoge Raad verklaart het verzet van de belanghebbende gegrond en stuurt de zaak terug naar de rechtbank.