Gemeente Zoetermeer heeft strafrechtelijke immuniteit in zaak over uitstoot schadelijke stof door bedrijf

25 november 2025

De gemeente Zoetermeer komt strafrechtelijke immuniteit toe in een zaak waarin een bedrijf meerdere jaren een te hoge concentratie van de schadelijke stof ethyleenoxide uitstootte en de gemeente niet ingreep. De beslissing van het gerechtshof Den Haag dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk is in de vervolging van de gemeente blijft daarom in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

Tussen 2004 en 2009 stootte een bedrijf in Zoetermeer te veel van de stof ethyleenoxide uit. Dit was in strijd met de milieuvergunning die door de gemeente was verstrekt. De gemeente greep echter niet in toen de uitstootnormen uit de vergunning werden overschreden. Het OM besloot de gemeente strafrechtelijk te vervolgen.

Het hof oordeelde dat de gemeente Zoetermeer in dit geval strafrechtelijke immuniteit toekomt. Het hof overwoog dat de strafrechtelijke immuniteit van een lagere overheid slechts kan worden doorbroken in twee gevallen: (i) als er geen sprake is van gedragingen die niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht, en (ii) als er wel sprake is van dergelijke gedragingen, maar die gedragingen inbreuk maken op het recht op leven als bedoeld in artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), welke inbreuk de strafrechtelijk immuniteit van de gemeente doorbreekt. Volgens het hof deed geen van beide gevallen zich hier voor.

Het OM stelde beroep in cassatie in bij de Hoge Raad

Advies AG

De AG adviseerde de Hoge Raad het cassatieberoep te verwerpen en de uitspraak van het hof in stand te laten.

Oordeel Hoge Raad

Deze zaak kenmerkt zich hierdoor dat de gemeente, kort gezegd, wordt verweten niet te hebben opgetreden tegen de uitstoot van schadelijke stoffen, terwijl zij wist of had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden. Bij het al dan niet optreden gaat het om gedragingen die niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van een bestuurstaak. In cassatie gaat het om de vraag of in zo’n geval de strafrechtelijke immuniteit van de gemeente op grond van artikel 2 van het EVRM moet worden doorbroken in die zin dat de gemeente strafrechtelijk kan worden vervolgd.

Artikel 2 EVRM beschermt het recht op leven. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) omvat deze bepaling ook de positieve verplichting van een verdragsstaat om passende maatregelen te nemen om het leven te beschermen van een ieder in die staat. Welke maatregelen passend zijn hangt af van de omstandigheden van het geval. Verdragsstaten hebben daarbij een ruime beoordelingsvrijheid hoe zij dit in hun nationale recht vormgeven.

Bij de vraag of bij (industriële) activiteiten die ernstige levensbedreigende milieuverontreiniging tot gevolg hebben de positieve verplichting op grond van artikel 2 EVRM in voldoende mate is nageleefd, komt ook betekenis toe aan de mogelijkheden die een verdragsstaat heeft om tegen vermeende inbreuken op artikel 2 EVRM op te komen en de betrokken (publiekrechtelijke) rechtspersonen ter verantwoording te roepen. Daarbij kan, naast politieke verantwoording, onder meer worden gedacht aan een bestuurs- of civielrechtelijke aanpak. De rechtspraak van het EHRM dwingt er op dit moment echter niet toe dat (ook) de betrokken publiekrechtelijke rechtspersoon, zoals een gemeente, strafrechtelijk kan worden vervolgd. Gelet hierop is het oordeel van het hof dat het OM niet-ontvankelijk is in de vervolging juridisch juist en niet onbegrijpelijk.

De Hoge Raad merkt in zijn uitspraak nog op dat het aan de wetgever is om te beoordelen of alsnog behoefte bestaat de mogelijkheden te verruimen om publiekrechtelijke rechtspersonen en/of feitelijk leidinggevers aan de strafbare gedraging strafrechtelijk aansprakelijk te kunnen stellen.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2025:1774