Advies AG aan Hoge Raad: opgelegde geldboete aan ouders voor niet nakomen leerplicht dochter kan in stand blijven
AG gaat in zijn conclusie in op het recht van het kind op onderwijs en de positieve verplichtingen die Nederland heeft om dat recht te verzekeren.
De opgelegde (voorwaardelijke) geldboete aan beide ouders van een meisje wegens het niet nakomen van de leerplicht van dit kind kan in stand blijven. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Van Kempen de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag. De AG gaat in op het recht van het kind op onderwijs en de positieve verplichtingen die Nederland heeft om dat recht te verzekeren. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft in april dit jaar besloten om dit soort zaken niet meer te vervolgen.
De zaak
De zaak gaat over een ouderpaar dat hun dochter opvoedt volgens de regels en tradities van de Tasawwuf (soefisme), een mystieke stroming binnen de Islam. Zij hebben een beroep gedaan op een leerplichtvrijstelling voor hun kind in verband met ‘overwegende bedenkingen’ op grond van hun geloofsovertuiging tegen de richting van het onderwijs op nabijgelegen scholen.
Het gerechtshof heeft het beroep op de vrijstelling afgewezen en de beide ouders een (voorwaardelijke) geldboete van 300 euro opgelegd. In zijn uitspraak volgde het hof de bezwaren van de ouders tegen religieuze scholen, maar niet die tegen openbare scholen. De bezwaren van de ouders zijn volgens het hof te algemeen geformuleerd, waardoor ze alle vormen van onderwijs uitsluiten, behalve onderwijs in hun specifieke leer van de Tasawwuf. Ook zijn de bezwaren onvoldoende concreet en onvoldoende zwaarwegend. De ouders kunnen dan ook geen aanspraak maken op een leerplichtvrijstelling, aldus het hof.
De ouders gingen tegen deze uitspraak in cassatie bij de Hoge Raad.
Cassatieklachten
De advocaat van de ouders vraagt de uitspraak van het hof te vernietigen. In cassatie is onder meer geklaagd over het oordeel van het hof dat de door de verdachte aangevoerde bezwaren tegen de richting van het onderwijs onvoldoende concreet en onvoldoende zwaarwegend zijn om een beroep op de vrijstelling te kunnen rechtvaardigen. De tweede cassatieklacht houdt in dat de vervolgingsbeslissing en de veroordeling in strijd zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde gelet op het besluit van het OM van april 2025 om dit soort zaken niet meer te vervolgen. Daarnaast is de klacht gericht tegen de verwerping van het beroep van de verdediging op art. 2 Eerste Protocol EVRM. Dit artikel garandeert het recht op onderwijs en beschermt de vrijheid van ouders om opvoeding en onderwijs te kiezen die passen bij hun religieuze en filosofische overtuigingen.
Conclusie AG
Volgens de AG staat het fundamentele recht van het kind op onderwijs voorop. Het recht van ouders om onderwijs te kiezen in overeenstemming met hun eigen religieuze overtuigingen is geënt op dit fundamentele recht. Daardoor mogen ouders zich met een beroep op hun overtuigingen niet onttrekken aan het recht van het kind op onderwijs. Uit de mensenrechtenverdragen en de jurisprudentie daarover komt naar voren dat het recht van ouders op vrije onderwijskeuze is bedoeld als bescherming tegen indoctrinatie door de staat en om het pluralisme in het onderwijs te waarborgen, dat essentieel is voor het behoud van de democratische samenleving.
Het keuzerecht van ouders betekent niet dat kinderen van school kunnen worden gehouden. De AG concludeert dat er grenzen zijn aan wat ouders kunnen verlangen. Er hoeft zeker niet in alle opzichten aan de door ouders op grond van hun overtuiging gestelde eisen te worden voldaan. Het zwaarwegende belang van kinderen bij hun recht op onderwijs kan tot zodanige beperkingen aanleiding geven. Van groot belang daarbij is dat staten – en dus ook Nederland – positieve verplichtingen hebben tot het realiseren van het recht op onderwijs. Die verplichtingen gelden het meest nadrukkelijk voor het primaire onderwijs. De staat is gehouden te garanderen dat dit recht effectief is, onder meer door maatregelen te nemen die de aanwezigheid van kinderen op school bevorderen.
Het strafrechtelijk aanpakken van het niet voldoen aan de leerplicht terwijl daarvoor geen vrijstelling is verleend, is daarvan volgens de AG in het huidige stelsel een onmisbaar onderdeel. Als dit soort zaken niet meer door het OM wordt vervolgd, en er ook niet een effectief handhavingskader voor in de plaats wordt gesteld, kan worden betwijfeld of Nederland jegens kinderen die door hun ouders in strijd met de Leerplichtwet van school worden gehouden voldoet aan zijn positieve verplichtingen tot het garanderen van hun recht op onderwijs.
De AG gaat tot slot in zijn conclusie in op het toetsingskader van de rechter bij het beroep op een vrijstelling van de leerplicht vanwege ‘overwegende bedenkingen’ op grond van geloofsovertuiging tegen de richting van het onderwijs.
In deze zaak is de AG van opvatting dat de aangevoerde cassatieklachten niet slagen. Hij adviseert de Hoge Raad de veroordeling en de opgelegde geldboete in stand te laten.
Uitspraak Hoge Raad
De uitspraak van de Hoge Raad is (voorlopig) bepaald op 10 februari 2026.
Een conclusie van de AG is een onafhankelijke rechtsgeleerde analyse en tevens een advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat al dan niet te volgen. De AG is lid van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.