Moord bij sportschool Amstelveen: één veroordeling blijft in stand, twee zaken moeten opnieuw worden behandeld

13 mei 2025

De veroordeling van één van de schutters van de moord bij een sportschool in Amstelveen in 2019 waarbij een man om het leven kwam, blijft in stand. De zaak tegen de andere schutter en de zaak tegen een derde verdachte moeten (deels) opnieuw worden behandeld. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

Het hof heeft vastgesteld dat het slachtoffer op 12 december 2019 op het parkeerterrein van een sportcentrum in Amstelveen door twee personen is benaderd en onder vuur is genomen. Daarbij zijn ten minste twaalf schoten gelost. Het slachtoffer overleed als gevolg van de schietpartij. Zijn vijfjarig zoontje, die het slachtoffer op het moment van het schieten in zijn auto hielp in te stappen, bleef ongedeerd.

Twee verdachten, X en Y, werden door het hof als schutter aangemerkt. Een derde verdachte, Z, werd veroordeeld wegens zijn betrokkenheid bij de moord omdat hij onder de auto van het slachtoffer een peilbaken had bevestigd en op de dag van het schietincident weer had verwijderd.

Het hof achtte in alle zaken de moord op het slachtoffer en de poging tot moord op het zoontje bewezen. Het hof veroordeelde beide schutters tot 28 jaar gevangenisstraf. Z kreeg voor zijn rol 14 jaar gevangenisstraf opgelegd. Alle drie de verdachten stelden beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatieklachten en oordeel Hoge Raad

Zaak X
In cassatie is onder meer geklaagd dat uit het bewijs niet kan volgen dat de verdachte voorwaardelijk opzet (met voorbedachte raad) had op de dood van het zoontje van het slachtoffer.

Deze cassatieklacht slaagt volgens de Hoge Raad niet. De veroordeling en de opgelegde straf blijven in stand.

Zaak Y
In cassatie is geklaagd dat het hof bij de strafoplegging ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het Nederlandse strafrecht kent de regel dat als een verdachte in één keer wordt veroordeeld voor meer dan één strafbaar feit, de maximaal op te leggen straf een derde hoger is dan de hoogste maximum straf die voor één van die feiten kan worden opgelegd. Die verhoogde tijdelijke maximumstraf mag nooit meer zijn dan 30 jaar. Artikel 63 Sr zorgt ervoor dat deze regel ook geldt als een verdachte niet in één keer, maar in afzonderlijke uitspraken door verschillende rechters wordt veroordeeld, terwijl een gezamenlijke berechting en veroordeling wel mogelijk was geweest. De Hoge Raad heeft in eerdere rechtspraak onder meer geoordeeld dat het daarbij niet van belang is of de veroordeling door de andere rechter al dan niet onherroepelijk is.

Het hof heeft in deze zaak vastgesteld dat de verdachte in een andere strafzaak voor medeplegen van moord is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar en dat die veroordeling niet onherroepelijk is. Daarnaast heeft het hof overwogen dat het ‘alles afwegende een gevangenisstraf voor de tijdelijke duur van 28 jaar passend en geboden’ acht en dat het geen toepassing zal geven aan artikel 63 Sr. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad juridisch onjuist. Op moord is als zodanig (ter vrije keuze van de rechter) levenslange of tijdelijke gevangenisstraf van maximaal 30 jaren gesteld. Als feitenrechter kiest voor een tijdelijke gevangenisstraf, mag hij artikel 63 Wetboek van Strafrecht (Sr) niet buiten toepassing laten.

Op dit moment is bij het parlement het wetsvoorstel ‘Herziening regeling meerdaadse samenloop in strafzaken’ aanhangig om de wet op dit punt te veranderen, zodat de toepassing van artikel 63 Sr wordt beperkt tot het geval waarin de verdachte onherroepelijk tot straf is veroordeeld. Dit voorstel is nog niet aangenomen.

Omdat het cassatieberoep van de verdachte slaagt vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van het hof, maar uitsluitend op het punt van de strafoplegging. De Hoge Raad verwijst de zaak naar het hof waar ook die andere zaak aanhangig is om op dit punt opnieuw te worden berecht en afgedaan. De veroordeling voor de (poging tot) moord blijft dus staan. Alleen moet opnieuw een straf worden opgelegd.

Zaak Z
In deze zaak is onder meer geklaagd over de bewezenverklaring van het opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een dag voor de schietpartij een peilbaken heeft geplaatst op de auto van het slachtoffer, dit baken op diezelfde dag heeft verwisseld of vervangen en dit op de dag van de schietpartij – ongeveer een uur voordat het slachtoffer werd doodgeschoten – heeft verwijderd. Het hof heeft verder vastgesteld dat het plaatsen van dit peilbaken tot doel had het slachtoffer te lokaliseren om hem te doden. Het hof vond de verklaring van de verdachte dat hij van dit doel geen weet had “volstrekt onaannemelijk”. Daarbij heeft het hof betrokken dat ‘het een feit van algemene bekendheid is dat bakens worden gebruikt om doelwitten van liquidaties te lokaliseren’.

Volgens de Hoge Raad kan uit de bewijsvoering van het hof niet zonder meer volgen dat het opzet van de verdachte was gericht op de dood van het slachtoffer. De Hoge Raad valt met name over het oordeel van het hof dat het opzet mede bewezen kan worden omdat ‘het een feit van algemene bekendheid is dat bakens worden gebruikt om doelwitten van liquidaties te lokaliseren’. Dat een baken hiervoor kan worden gebruikt doet er niet aan af dat een baken ook gebruikt kan worden voor andere doeleinden. De bewezenverklaring is daarom niet toereikend gemotiveerd.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar een ander hof om opnieuw te worden berecht en afgedaan.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2025:720

ECLI:NL:HR:2025:721

ECLI:NL:HR:2025:722

Wilt u nieuwsberichten van de Hoge Raad ontvangen? Abonneer u dan op de nieuwsservice van de Hoge Raad. Met deze nieuwsservice krijgt u automatisch een e-mail zodra een nieuwsbericht op onze website verschijnt. U kunt zelf kiezen welke attendering u wilt ontvangen. Meer informatie vindt u onder ‘Nieuwsservice’ op onze website www.hogeraad.nl.