Veroordeling voor doodslag op buurman definitief

8 juli 2025

De veroordeling van de verdachte die in 2020 in Maastricht zijn buurman met geweld om het leven heeft gebracht blijft in stand. De beslissing van het hof over de toewijzing van de vordering tot de vergoeding van immateriële schade kan niet in stand blijven. De veroordeling tegen de medeverdachte blijft geheel in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met kracht heeft geslagen en met geschoeide voet tegen het achterhoofd heeft geschopt. Ook de medeverdachte heeft geweldshandelingen tegen het slachtoffer verricht. De verdachte en de medeverdachte hebben het slachtoffer achtergelaten en een deel van zijn spullen meegenomen. Het slachtoffer is buiten bewustzijn geraakt en heeft een aantal weken in coma gelegen, waarna hij is overleden. Het hof heeft de verdachte en de medeverdachte veroordeeld wegens doodslag en diefstal in vereniging en heeft in beide gevallen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar opgelegd.

Het overleden slachtoffer is benadeelde partij in het strafproces. Het hof heeft de namens hem ingediende vordering tot vergoeding van immateriële schade toegewezen ten behoeve van zijn erfgenamen.

Cassatieklachten

De advocaat van de verdachte vroeg de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen. Ten eerste is geklaagd over de bewezenverklaring. Daarnaast is er een klacht over de toewijzing van de vordering van de erfgenamen van het slachtoffer voor zover die vordering betrekking heeft op smartengeld.

Ook de advocaat van de medeverdachte klaagde over de bewezenverklaring.

Advies van de advocaat-generaal (AG)

De AG adviseerde de Hoge Raad de veroordelingen van de verdachte en de medeverdachte in stand te laten en de opgelegde gevangenisstraffen vanwege de duur van de procedure volgens de gebruikelijke maatstaf te verminderen. De AG adviseerde de Hoge Raad ook de beslissing van het hof te vernietigen voor zover die betrekking heeft op de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade en de zaak terug te wijzen naar het hof om alleen op dit punt opnieuw te worden behandeld en beslist.

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad volgt het advies van de AG en oordeelt dat de cassatieklachten van beide verdachten over de bewijsvoering niet slagen.

De Hoge Raad heeft die klachten zonder inhoudelijke motivering afgedaan omdat ze niet tot vernietiging kunnen leiden en geen juridisch belangrijke nieuwe vragen oproepen die beantwoord moeten worden. In verband met de duur van de procedure worden de opgelegde gevangenisstraffen van twaalf jaar verminderd met vier maanden.

Verder vernietigt de Hoge Raad in de zaak tegen de de verdachte de beslissing van het hof over de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade, en wijst die vordering af. De Hoge Raad verwijst voor de redenen voor die beslissing naar het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de ‘Mallorca’-zaak'. Die redenen komen op het volgende neer.

Het recht op smartengeld is hoogstpersoonlijk en dient er alleen toe om het leed van het slachtoffer zelf te verzachten of daarvoor genoegdoening te krijgen. Leed dat aan een slachtoffer wordt toegebracht maar dat hij niet persoonlijk kon ervaren, komt daarom niet in aanmerking voor een compensatie in de vorm van een geldbedrag. Het slachtoffer heeft – doordat hij blijvend zijn bewustzijn heeft verloren – nooit kennis kunnen krijgen van het hem toegebrachte leed, en de toekenning van smartengeld zou hem ook geen compensatie kunnen bieden. In zo’n geval kan het gevorderde smartengeld dus nooit voor toewijzing in aanmerking komen. Daarom doet de Hoge Raad dit onderdeel zelf af door deze vordering van de nabestaanden af te wijzen. Daarbij merkt hij op dat kosten voor verbetering of verlichting van een comateus slachtoffer materiële schade kunnen opleveren die wel voor vergoeding in aanmerking kan komen. Verder biedt de aanspraak op affectieschade (die in deze zaak ook is toegekend) een vorm van compensatie aan de naasten van het slachtoffer voor hun eigen leed.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2025:1060

ECLI:NL:HR:2025:1061