PG bij de Hoge Raad: geen aanknopingspunten voor een opsporingsonderzoek n.a.v. aangifte tegen (demissionair) minister Moes

19 december 2025

De procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad, Edwin Bleichrodt, heeft de minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd dat hij geen aanknopingspunten ziet voor een opsporingsonderzoek naar aanleiding van een aangifte tegen (demissionair) minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de heer Moes. Dat is de uitkomst van het door hem uitgevoerd oriënterend onderzoek naar aanleiding van deze aangifte. De aangifte werd gedaan door iemand die op dat moment werkzaam was als docent aan de Radboud Universiteit. In de aangifte is gesteld dat minister Moes zich schuldig heeft gemaakt aan dwang door misbruik van gezag als bedoeld in artikel (art.) 365 Wetboek van Strafrecht (Sr) doordat de minister de Radboud Universiteit zou hebben gedwongen aangifte te doen tegen de desbetreffende docent.

Het is nu aan de regering om op basis van de bevindingen te bepalen of een opsporingsonderzoek al dan niet aangewezen is. De beslissing van de regering wordt gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl.

De procureur-generaal bij de Hoge Raad is een onafhankelijk en zelfstandig instituut binnen de rechterlijke organisatie dat los staat van het rechtscollege de Hoge Raad. De procureur-generaal geeft leiding aan het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad behoort niet tot het Openbaar Ministerie en is onafhankelijk ten opzichte van de Minister van Justitie en Veiligheid. De procureur-generaal heeft een aantal bijzondere taken waaronder de strafrechtelijke vervolging van bewindspersonen en Kamerleden wegens ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen.

De aangifte

In de aangifte wordt gesteld dat minister Moes zich schuldig heeft gemaakt aan dwang door misbruik van gezag als bedoeld in art. 365 Sr. De aangever legt hieraan ten grondslag dat de minister in een televisieprogramma uitlatingen heeft gedaan waarmee hij de Radboud Universiteit zou hebben gedwongen aangifte te doen tegen hem als docent. De aangever stelt onder meer dat de minister heeft gezegd dat hij het niet zal accepteren als het universiteitsbestuur besluit geen aangifte te doen, dat hij dan stappen zal zetten op de escalatieladder, dat hij contact zal opnemen met de raad van toezicht en dat hij ook over andere instrumenten beschikt die hij in kan zetten.

Oriënterend onderzoek

Naar aanleiding van de aangifte heeft de PG een oriënterend onderzoek verricht, dat was gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek.

Bevindingen

De aangifte is toegesneden op het voltooide misdrijf van art. 365 Sr. (dwang door misbruik van gezag). Van een voltooid misdrijf als bedoeld in die bepaling is pas sprake als het misbruik van gezag heeft geleid tot het beoogde resultaat. Nu kan worden aangenomen dat de universiteit geen aangifte heeft gedaan, doet zich niet de situatie voor dat de minister de Radboud Universiteit (door misbruik van gezag) heeft gedwongen aangifte te doen. Van een verdenking van het voltooide misdrijf van art. 365 Sr is alleen daarom al geen sprake.

Gelet op de strekking van de aangifte, heeft de PG ook bezien of sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een poging tot dwang door misbruik van gezag.

De minister heeft in het televisieprogramma gezegd dat de instelling zelfstandig opereert, dat hij ervan uitgaat dat de universiteit zelf stappen zet, dat hij aan het "checken" is of de gemaakte afspraken worden nagekomen en het stelsel overeind blijft en dat hij stappen zal zetten op de escalatieladder als het universiteitsbestuur naar zijn mening onvoldoende doet om de veiligheid en de academische vrijheid te waarborgen.

Het onderzoek leverde geen aanwijzingen op dat de minister door zijn uitspraken zodanige druk heeft uitgeoefend op het universiteitsbestuur dat sprake was van poging tot dwang door misbruik van gezag in de zin van art. 365 Sr. De uitlatingen van de minister moeten worden begrepen tegen de achtergrond van debatten met de Tweede Kamer over de veiligheid op universiteiten en de bevoegdheden die de minister heeft wanneer protesten op universiteiten uit de hand lopen of de veiligheid van studenten en medewerkers in het geding is. In dat verband werd gesproken van een “escalatieladder”. Het onderzoek levert geen aanknopingspunten op voor een redelijk vermoeden dat de minister daarbij het voornemen had de grenzen van zijn bevoegdheden te overschrijden.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat uit het oriënterend onderzoek geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen zijn waaruit een verdenking van een ambtsdelict voortkomt.

Algemene informatie over de procedure

In artikel 119 van de Grondwet is bepaald dat (voormalig) leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen voor door hen begane ambtsmisdrijven worden berecht door de Hoge Raad. De PG bij de Hoge Raad is belast met de strafrechtelijke vervolging van dergelijke ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen.

Hij kan echter niet naar eigen inzicht tot strafvervolging overgaan. Hij dient daartoe eerst opdracht te krijgen ofwel bij Koninklijk Besluit door de regering ofwel door een besluit van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

In 2017 is een Protocol (voor de link, zie hierna) vastgesteld waarin is omschreven op welke wijze wordt omgegaan met aangiften betreffende ambtsdelicten van bewindspersonen of Kamerleden die binnenkomen bij een ministerie, het Openbaar Ministerie of bij de PG bij de Hoge Raad.

Indien er sprake is van een aangifte in de zin van het Protocol, start de PG bij de Hoge Raad een oriënterend onderzoek gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek. Na afloop van het oriënterend onderzoek informeert de PG bij de Hoge Raad de Minister van Justitie en Veiligheid over zijn bevindingen.

Publicaties

Oriënterend onderzoek (pdf, 336 kB)

Protocol inzake de behandeling van aangiften bij een ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen