Oordeel Hoge Raad n.a.v. beklag tegen inbeslaggenomen geluidsbanden van gesprekken die door twee advocaten en Peter R. de Vries zijn gevoerd
De Hoge Raad heeft vandaag uitspraak gedaan in de cassatieprocedure naar aanleiding van inbeslaggenomen geluidsbestanden van gesprekken die door Peter R. de Vries zijn gevoerd met onder andere twee (toenmalige) advocaten. Het gaat in deze procedure om de vraag of die geluidsbestanden mogen worden gebruikt voor strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie (OM) een aantal fragmenten van die geluidsbestanden daarvoor mag gebruiken. Tegen die beslissing is door de twee advocaten cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad is kort gezegd van oordeel dat de rechtbank beter had moeten onderzoeken en motiveren of met de doorbreking van het verschoningsrecht de belangen zijn geschaad van andere cliënten dan de cliënt waar de verdenking betrekking op heeft. De rechtbank moet dat opnieuw beoordelen.
Achtergrond van de zaak
Beiden waren kantoorgenoten in hetzelfde advocatenkantoor waar wijlen Peter R. de Vries de toenmalige directeur van was. Vanaf januari 2024 verschenen in de media berichten over opnamen van gesprekken die Peter R. de Vries in 2019 heimelijk zou hebben gemaakt. In deze gesprekken, met onder anderen beide advocaten, zou te horen zijn dat één van hen verklaart dat hij een medewerker van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft omgekocht of dat heeft willen doen.
Na deze berichten startten zowel de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam als het ministerie van Justitie en Veiligheid als de politie een onderzoek. Nadat bekend werd dat de eerste twee onderzoeken geen aanwijzingen hadden opgeleverd voor een dergelijke omkoping, ontving de rijksrecherche van een anonieme bron zeven geluidsbestanden van de gesprekken die in 2019 heimelijk waren gemaakt. Deze zijn door het Openbaar Ministerie (OM) overgedragen aan de rechter-commissaris om te beoordelen in hoeverre hetgeen in die opnamen te horen is onder het verschoningsrecht van de advocaten valt. De rechter-commissaris besliste dat fragmenten van drie opnamen gebruikt mogen worden in de strafzaak tegen een van de advocaten.
Tegen deze beslissing dienden de advocaten een klaagschrift in bij de rechtbank om het gebruik van de opnamen te verbieden. De rechtbank Amsterdam besliste dat de drie geluidsopnamen weliswaar onder het verschoningsrecht vallen, maar dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die maken dat het verschoningsrecht mag worden doorbroken voor bepaalde fragmenten van die opnamen. De kern van die omstandigheden is de verdenking van (poging tot) omkoping of oplichting tegen één van de twee.
Cassatieklachten
In cassatie is onder meer geklaagd over 1) de wijze waarop de rechtbank de reikwijdte van het verschoningsrecht heeft bepaald en 2) het oordeel van de rechtbank dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor het belang van de waarheidsvinding zwaarder moet wegen dan het belang van het verschoningsrecht.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad is allereerst van oordeel dat klagers ontvankelijk zijn in hun beklag.
Ook in het geval dat – zoals in deze zaak – de (geluids)bestanden anoniem aan de Rijksrecherche zijn toegestuurd en ten aanzien waarvan het redelijk vermoeden bestaat dat zij ook gegevens betreffen die onder het verschoningsrecht vallen, is de procedure voor geheimhoudersinformatie van artikel 98 Sv van toepassing.
Een deel van de tweede cassatieklacht over de doorbreking van het verschoningsrecht slaagt volgens de Hoge Raad. Deze klacht houdt in dat de rechtbank heeft nagelaten gemotiveerd te beslissen op wat namens klagers is aangevoerd over de omstandigheid dat in de geluidsfragmenten ook namen worden genoemd van andere cliënten van het advocatenkantoor dan die van de cliënt waar de verdenking betrekking op heeft.
Uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat als het belang van de waarheidsvinding zwaarder moet wegen dan het verschoningsrecht, de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid. Daarbij moet worden voorkomen dat de belangen van andere cliënten met de doorbreking van het verschoningsrecht onevenredig worden getroffen. De Hoge Raad is van oordeel dat de rechtbank had moeten ingaan op de stelling van de klager dat dit het geval is. De rechtbank heeft volgens de Hoge Raad niet kenbaar betrokken of de belangen van de andere cliënten niet onevenredig worden getroffen door het ter beschikking stellen van de fragmenten van de geluidsbanden. De uitspraak van de rechtbank is op dit punt niet toereikend gemotiveerd. Dit betekent dat de rechtbank opnieuw moet beoordelen of en, zo ja, in hoeverre de drie opnamen mogen worden gebruikt voor het strafrechtelijke onderzoek.
De overige cassatieklachten – voor zover besproken – slagen niet. De Hoge Raad heeft deze klachten zonder inhoudelijke motivering afgedaan omdat deze niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank kunnen leiden en geen juridische belangrijke nieuwe vragen oproept die moeten worden beantwoord.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank om opnieuw te worden behandeld en afgedaan.