Advies AG aan Hoge Raad: belastingrente van 4% opgenomen in een formele wet is niet onverbindend

19 december 2025

De tot halverwege 2020, in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vastgelegde belastingrente van minimaal 4% voor niet-vennootschapsbelastingzaken is niet onverbindend. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Koopman de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag.

De zaak

In deze zaak procedeert een belanghebbende tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en een navorderingsaanslag zorgverzekeringspremies. Aan hem is daarbij belastingrente in rekening gebracht van minimaal 4% in de periode tot 1 juli 2020. Hij heeft (hoger) beroep ingesteld tegen onder meer de hoogte van dit belastingrentepercentage. In de procedure bij het hof heeft hij onder meer betoogd dat de hoogte van dat percentage zijn eigendomsrecht aantast dat beschermd wordt door artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

Het hof heeft dit betoog verworpen.

Deze zaak gaat chronologisch vooraf aan de zaak over de rechtmatigheid van de belastingrente in de vennootschapsbelasting, waarover AG Koopman op 26 september 2025 concludeerde. Die conclusie ging over de hoogte van de belastingrente van 8% per 1 oktober 2020 in het Besluit belasting- en invorderingsrente (Bbi; lagere wetgeving van de minister). De huidige zaak gaat onder meer over de voordien in de AWR (een door regering en parlement vastgestelde formele wet) vastgestelde rente van 4% voor niet-vennootschapsbelastingzaken.

Cassatieklachten

Belanghebbende wil dat de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigt. Hij betoogt onder meer dat het rentepercentage van 4 op regelniveau (als algemene regel) in strijd komt met artikel 1 EP EVRM en dat het hof ten onrechte anders heeft geoordeeld.

Conclusie AG

De belastingrente in deze zaak is mede berekend over de periode van 1 juli 2017 tot 1 juli 2020. In die periode was in de AWR de belastingrente vastgesteld op ten minste 4%. De AWR is een wet in formele zin. Daarom kan de rechter de hoogte van het belastingrentepercentage niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel. Wel kan hij beoordelen of de hoogte van die rente strijdigheid oplevert met artikel 1 van het EP EVRM.

In zijn conclusie van 26 september 2025 over de belastingrente in de vennootschapsbelasting betoogde de AG al dat ook de rente van ten minste 4% een element van willekeur in zich draagt. In het algemeen geldt dat bij een toetsing aan artikel 1 EP EVRM ‘willekeur’ geldt als een diskwalificerende typering. Daarom kan inderdaad worden gezegd dat de belastingrenteregeling op stelselniveau de door artikel 1 EP EVRM geëiste ‘fair balance’ niet respecteert.

Toch vindt de AG dat in dit geval – waarin het gaat om een formele wet - niet kan worden gezegd dat artikel 1 EP EVRM op stelselniveau geschonden is. Daarvoor is nodig dat belastingplichtigen worden geconfronteerd met een last die niet alleen disproportioneel is, maar daarnaast ook buitensporig zwaar. De AG is er niet van overtuigd dat 4% stelselmatig buitensporig zwaar is. Dat neemt niet weg dat in een bijzonder geval de belastingrente voor iemand een individuele buitensporige last kan opleveren en dat de rente op die grond voor hem individueel op een lager percentage moet worden gesteld. Maar dat is in deze zaak niet aan de orde.

Op stelselniveau is het in de AWR neergelegde rentepercentage van 4% daarom naar de opvatting van de AG niet strijdig met artikel 1 EP EVRM. De cassatieklachten van belanghebbende op dit punt slagen dan ook niet.

In deze zaak rijst ook de vraag of de Inspecteur bij de aanslagoplegging, op 26 september 2020, de belastingrente over de periode 1 oktober tot en met 20 oktober 2020, mocht stellen op 4%. Op 26 september 2020 gold nog een rentepercentage van 0,01 in verband met de coronacrisis. Bij besluit van 24 september 2020, dat pas is bekendgemaakt in het Staatsblad van 30 september 2020, is de belastingrente met ingang van 1 oktober 2020 gesteld op ten minste 4%.

Op het moment waarop de Inspecteur de belastingrentebeschikking nam, was het nieuwe besluit dus nog niet bekendgemaakt en ook nog niet in werking getreden. De AG meent daarom dat de Inspecteur de renteverhoging nog niet mocht toepassen. Maar dit levert de belanghebbende slechts een voordeel op van € 1,22. Volgens de AG slaagt alleen op dit punt het cassatieberoep.

Uitspraak Hoge Raad

Het is nog niet bekend wanneer de Hoge Raad uitspraak doet.

Een conclusie van de AG is een onafhankelijke rechtsgeleerde analyse en tevens een advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat al dan niet te volgen. De AG is lid van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2025:1393