Veroordeling wegens uitlokken ‘vergismoord Venlo’ blijft in stand

12 maart 2024

De veroordeling van een verdachte wegens het als opdrachtgever uitlokken van de zogenoemde ‘Venlose vergismoord’ blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

De verdachte zou eind oktober 2012 twee mannen opdracht hebben gegeven tot het plegen van een moord. De verdachte heeft vanwege een drugsconflict een medeverdachte gevraagd of hij iemand kende die het beoogde slachtoffer ‘uit de weg zou kunnen ruimen’. De medeverdachte heeft daarvoor toen de latere schutter benaderd. Op de avond van 25 oktober 2012 is de medeverdachte met de schutter naar de woning van het beoogde slachtoffer gegaan. Toen de achterdeur openging heeft de schutter direct het vuur geopend. Het was echter niet het beoogde slachtoffer dat de deur opende, maar zijn vrouw. Zij overleed ter plekke als gevolg van meerdere schotwonden.

Het gerechtshof veroordeelde de verdachte als opdrachtgever van het uitlokken van de moord tot een gevangenisstraf van 23 jaar. De verdachte stelde tegen deze uitspraak beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De advocaat van de verdachte vroeg de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen. In cassatie werd onder meer geklaagd over de bewezenverklaring. Volgens de advocaat is het oordeel van het hof dat het voorwaardelijk opzet van de verdachte was gericht op de dood van de vrouw niet toereikend gemotiveerd.

Advies advocaat-generaal (AG)

De AG adviseerde de Hoge Raad op 23 januari 2024 de veroordeling in stand te laten.

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad is van oordeel dat de cassatieklacht niet slaagt. Uit de vaststellingen van het hof blijkt het volgende. De verdachte heeft een beloning in het vooruitzicht gesteld en ook geld ter beschikking gesteld voor het plegen van de moord. Ook heeft hij één van de vuurwapens die bij de moord zijn gebruikt, in bewaring gehouden en een tweede vuurwapen ter beschikking gesteld. De verdachte heeft zich niet met de planning en uitvoering van de door hem gegeven opdracht bemoeid en zich er niet van vergewist of voor de schutter duidelijk was wat er van hem werd verwacht. De verdachte hield er op zijn minst rekening mee dat de moord bij de woning van het beoogde slachtoffer zou worden uitgevoerd en wist dat daar ook andere personen woonden. Verder heeft de verdachte één dag voor de moord gezegd dat hij vond dat het te lang duurde en dat hij zijn opdracht uitgevoerd wilde zien. Daarmee heeft hij volgens het hof het risico genomen dat de medeverdachte en de schutter overhaast zouden overgaan tot de uitvoering van de moordopdracht en dat daarbij ook overhaaste beslissingen zouden worden genomen, zodat de aanmerkelijke kans bestond dat (ook) anderen dan het beoogde slachtoffer zouden worden gedood.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte, door de uitvoering van zijn opdracht over te laten aan anderen zonder voorzorgsmaatregelen te nemen om het risico op andere slachtoffers dan het beoogde slachtoffer te voorkomen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een ander dan het beoogde slachtoffer zou worden gedood. Dit oordeel acht de Hoge Raad toereikend gemotiveerd.

Ook de andere cassatieklachten slagen niet. De Hoge Raad heeft deze klachten zonder inhoudelijke motivering afgedaan omdat ze niet tot vernietiging van de uitspraak kunnen leiden en geen juridische belangrijke nieuwe vragen oproepen.

Met de uitspraak van de Hoge Raad blijven de veroordeling en de opgelegde straf in stand.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2024:372