Advies plv. AG aan Hoge Raad: veroordeling wegens medeplegen aanval op advocaat Zoetermeer kan in stand blijven

12 maart 2024

Betreft tweede cassatie na eerdere terugwijzing Hoge Raad

De veroordeling van een man wegens het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte raad van een advocaat in Zoetermeer op 26 september 2017 kan in stand blijven. Dat adviseert plaatsvervangend (plv.) advocaat-generaal (AG) Van Wees de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag.

De zaak

De aanval op de advocaat vond plaats op 26 september 2017 in Zoetermeer. Hierbij waren naast de verdachte in de zaak die nu bij de Hoge Raad aan de orde is (verdachte A.) vier personen betrokken. Dit betrof om te beginnen de opdrachtgever (X), de ‘steker’ (Y) en de snorder (Z) die de steker van Amsterdam naar Zoetermeer heeft gebracht en na de aanval ook weer heeft opgehaald. De identiteit van X. en Y. is vooralsnog onbekend. In de auto van de snorder zaten op de heenweg naast de snorder en de steker ook de verdachte (A.) en een vierde persoon (B.). B. is na aankomst in Zoetermeer samen met de steker richting het kantoor van de advocaat gelopen waar de zware mishandeling heeft plaatsgevonden. De rol van de verdachte bestond er in de voorbereiding op het delict uit dat hij de snorder heeft geregeld. Eenmaal in Zoetermeer heeft hij als ‘dubbelganger’ van B. gefungeerd, door daar soortgelijk gedrag te vertonen en door kleding te dragen die heel erg leek op de kleding die B. droeg. Beiden zijn afzonderlijk van elkaar na het delict per trein vanuit Zoetermeer naar Den Haag Centraal gereisd.

Het gerechtshof vond in 2021 dat het snijden in het gezicht van de advocaat door Y. zo gevaarlijk was, dat sprake was van een poging tot moord. Het hof hield de verdachte A. en medeverdachte B. daar verantwoordelijk voor, ook al hadden zij het slachtoffer niet zelf gestoken en waren zij op het moment van het steken niet zelf in het kantoor van de advocaat aanwezig geweest. Het hof legde aan de verdachte A. een gevangenisstraf van negen jaar en tien maanden op, aan. B. werd een gevangenisstraf van negen jaar opgelegd. De straf van B. is inmiddels onherroepelijk. De verdachte A. stelde beroep in cassatie in bij de Hoge Raad. De veroordeling hield in cassatie geen stand. De Hoge Raad oordeelde dat uit de vaststellingen van het hof niet zonder meer volgde dat de verdachte opzet had gehad op de dood van het slachtoffer. Uit het bewijs bleek immers dat het de bedoeling van de betrokkenen (X, Y, A en B) was geweest om het slachtoffer te “krassen” en dat het niet de bedoeling was dat zij zou overlijden.

Na terugwijzing door de Hoge Raad is de verdachte door het gerechtshof Den Haag veroordeeld wegens het medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad. Deze veroordeling verschilt van de eerdere veroordeling omdat de verdachte niet langer wordt verweten dat hij opzet had op de dood van het slachtoffer, maar wel opzet had op het aan haar (door Y.) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof legde een gevangenisstraf op van zeven jaar en zes maanden. Tegen deze uitspraak stelde de verdachte opnieuw beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De advocaat van de verdachte A. vraagt de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen. In cassatie wordt geklaagd over de bewezenverklaring. De eerste klachten zijn gericht tegen het bewijs van het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en de voorbedachte raad om dit te doen. Geklaagd wordt met name dat er geen direct bewijs is waaruit blijkt dat de verdachte wist wat er zou gaan gebeuren. Het hof had dit niet mogen afleiden uit het feit dat de verdachte geen geloofwaardig verhaal had over wat hij op de dag van de aanval wel in Zoetermeer deed, volgens de advocaat. Daarnaast klaagt de advocaat ook over de wijze waarop het hof heeft bewezen dat de verdachte ‘medepleger’ is.

Advies plv. AG

De cassatieklachten over het bewijs van het opzet en de voorbedachte raad slagen volgens de plv.AG niet. Hij wijst erop dat vaststaat dat de verdachte het vervoer naar en van de plaats delict heeft geregeld, dat vaststaat dat hij de steker heeft begeleid van Amsterdam naar Zoetermeer en dat hij constant contact gehouden heeft met de chauffeur van de steker, ook nog na de zware mishandeling. Verder heeft de verdachte handelingen verricht die de opsporing moesten bemoeilijken, zoals het gebruiken van een onbekend telefoonnummer en het verwarring zaaien over de plaats waar de medeverdachte B. zich vlak voor en tijdens het uitvoeren van de zware mishandeling bevond, door zich te kleden en gedragen als dubbelganger. Gelet hierop kon het hof van de verdachte verlangen dat hij uitleg zou geven over wat zijn handelen te betekenen had. Dat heeft de verdachte nagelaten. Hij heeft eerst ontkend die dag in Zoetermeer geweest te zijn en heeft later een niet gedetailleerd verhaal gehouden over zijn activiteiten daar. Dat het hof het verhaal van de verdachte als onbetrouwbaar heeft beoordeeld en vervolgens heeft geoordeeld dat de verdachte moet hebben geweten van het plan om het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, vindt de plv. AG niet onbegrijpelijk.

Ook de klacht over het medeplegen slaagt volgens de plv. AG niet. Bij medeplegen moet sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen en de bijdrage aan het delict moet van voldoende gewicht zijn. Het hof heeft bewezen dat de verdachte niet alleen wist van het voornemen om het slachtoffer te verminken, maar ook zelf een grote rol heeft gespeeld door het regelen van het vervoer en het begeleiden van de steker naar Zoetermeer. Ook is in het handelen de ‘inwisselbaarheid’ van rollen van de medeverdachte B. en de verdachte volgens de plv. AG heel nadrukkelijk terug te zien. Het feit dat de verdachte een telefoon in gebruik had die alleen op de dag van het delict is gebruikt en uitsluitend is gebruikt om met zijn mededaders te communiceren, geeft ten slotte nog meer steun aan de stelling dat de verdachte nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt.

De plv. AG adviseert de Hoge Raad dan ook de veroordeling en de opgelegde straf in stand te laten.

Uitspraak Hoge Raad

De uitspraak van de Hoge Raad is voorlopig bepaald op 21 mei 2024.

De conclusie van de (plv.) advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De (plv.) advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2024:283