Advies AG aan Hoge Raad: mediationclausule in een arbitraal beding is rechtens afdwingbaar

26 januari 2024

Is een tussen partijen overeengekomen mediationclausule in een arbitraal beding juridisch bindend en daarmee rechtens afdwingbaar? Deze vraag doet zich voor in een zaak die bij de Hoge Raad voorligt. Volgens advocaat-generaal (AG) De Bock, die vandaag conclusie heeft genomen in de zaak, moet deze vraag bevestigend worden beantwoord. Volgens de AG moet de mediationclausule worden gezien als een opschortende voorwaarde voor de bevoegdheid van de arbiter. De arbiter moet de zaak aanhouden totdat partijen de mediationclausule zijn nagekomen en hebben geprobeerd om via mediation hun geschil op te lossen.

De zaak

De partijen in deze zaak, CSW en PPSB, houden zich onder meer bezig met arbodienstverlening en het verlenen van aanverwante diensten. In 2017 hebben zij een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de koop en verkoop van aandelen. In deze overeenkomst is een arbitraal beding opgenomen. In het arbitraal beding zit een mediationclausule. Deze mediationclausule houdt in dat eventuele uit de koopovereenkomst voortvloeiende geschillen in eerste instantie via mediation zullen worden opgelost. Als deze geschillen niet via mediation kunnen worden opgelost, dan zullen zij aan arbitrage worden onderworpen, met uitsluiting van de gewone rechter, tenzij sprake is van een spoedeisend belang.

Nadat tussen partijen in 2018 onenigheid was ontstaan, onder meer over een belastingclaim, startte PPSB een arbitrale procedure. CSW deed in die procedure een beroep op de mediationclausule in het arbitraal beding en verzocht de arbiter zich onbevoegd te verklaren, dan wel de procedure aan te houden nu partijen nog geen mediation hadden geprobeerd. De arbiter wees beide verzoeken af in een tussenvonnis. Na het arbitrale eindvonnis startte CSW een vernietigingsprocedure bij het gerechtshof, onder meer op de grond dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbrak, omdat – in strijd met de mediationclausule – partijen niet eerst geprobeerd hadden om via mediation het geschil op te lossen. Het hof oordeelde dat PPSB het arbitraal beding zo mocht begrijpen dat daarin geen bindende verplichting tot mediation besloten lag. Het hof wees om die reden de vorderingen van CSW af. CSW stelde tegen deze beslissing beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De advocaat van CSW vraagt de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen. In cassatie wordt geklaagd over het oordeel van het hof over de uitleg van het arbitraal beding.

Conclusie AG

De AG is van mening dat het cassatieberoep slaagt en dat het arrest van het hof niet in stand kan blijven. Volgens de AG is een afspraak tussen professionele partijen om eerst mediation te proberen voordat een procedure bij een arbiter aanhangig wordt gemaakt (dus een mediationclausule waarin mediation als voorportaal voor een arbitrale procedure is geformuleerd), juridisch bindend. Als een partij zich niet houdt aan zo’n mediationclausule en de wederpartij op dit punt verweer voert, moet de arbiter de procedure aanhouden totdat partijen alsnog de mediationclausule zijn nagekomen. Volgens de AG geldt dit niet alleen voor een arbitrale procedure, maar ook voor een rechterlijke procedure. Dus ook als partijen hebben afgesproken om eerst mediation te proberen voordat een procedure bij de rechter kan worden aangespannen, is zo’n afspraak (in beginsel) bindend. Volgens de AG geldt dit niet alleen voor professionele partijen, maar kunnen ook particulieren een dergelijke afspraak maken. Ook dan is de mediationclausule in beginsel bindend.

Het bindende karakter van mediationclausules is volgens de AG in lijn met de stand in het Europese recht. Ook sluit deze benadering aan bij internationale bronnen en bij het oordeel hierover van rechterlijke colleges in de ons omringende landen. Dat een mediationclausule een bindend karakter heeft, onderstreept ook het sterk toegenomen belang dat in de rechtspraktijk aan mediation (als een manier van buitengerechtelijke geschilbeslechting) wordt toegekend. Dat geldt zowel in Nederland, in de Europese Unie als in een ruime internationale context.

Dit alles zijn volgens de AG belangrijke argumenten om ook in het Nederlandse recht ervan uit te gaan dat als partijen een overeengekomen mediationclausule niet hebben nageleefd, de rechter of arbiter de procedure aanhoudt totdat aan die clausule is voldaan en partijen alsnog hebben geprobeerd om via mediation hun geschil op te lossen. Niet-ontvankelijkheid of onbevoegdheid zouden te zware sancties zijn.

Wat in dat kader redelijkerwijs van een partij mag worden verlangd, hangt volgens de AG af van de omstandigheden van het geval. Het gaat erom dat de clausule te goeder trouw wordt nagekomen. Om daarover zo min mogelijk discussie te krijgen, heeft het de voorkeur dat een mediationclausule zo precies mogelijk inhoudt waartoe partijen zich verplichten.

De AG adviseert de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen en de zaak te verwijzen naar een ander hof om opnieuw te worden behandeld en beoordeeld.

Uitspraak Hoge Raad

De uitspraak van de Hoge Raad is (voorlopig) bepaald op 28 juni 2024.

De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2024:103