Advies plv. AG aan Hoge Raad: bewezenverklaring doodslag man in Duivendrecht kan in stand blijven; wel moet de zaak op punt van strafoplegging en schadevergoeding opnieuw worden beoordeeld

13 februari 2024

De veroordeling van een verdachte wegens het doden van een man op 1 oktober 2019 op een parkeerplaats bij tuinpark ‘Nieuw Vredelust’ in Duivendrecht kan in stand blijven. Wel moet de zaak op het punt van de strafoplegging en schadevergoeding opnieuw worden beoordeeld. Dat adviseert plaatsvervangend advocaat-generaal (plv. AG) Van Wees de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag.

De zaak

Na een 112-melding troffen verbalisanten op 1 oktober 2019 een overleden man aan in een auto op een parkeerterrein bij tuinpark Nieuw Vredelust in Amsterdam-Duivendrecht. Het slachtoffer zat op de bestuurdersstoel van een witte Volkswagen Golf. De verbalisanten troffen hem aan met een bebloed hoofd naar beneden tegen de deur van de bestuurderszijde. Het slachtoffer had een pistool in zijn rechterhand. In een kinderzitje op de achterbank zat een jong kind, dat later het dochtertje van het slachtoffer bleek te zijn. Zij was ongedeerd. De later aangehouden verdachte bleek een goede vriend van het slachtoffer.

Tussen eind 2020 en begin 2021 zette de politie een bijzondere opsporingsmethode in, een undercoveroperatie, om de precieze toedracht en het motief in deze zaak te achterhalen. De verdachte zat op dat moment al voor deze zaak in detentie. De undercoveroperatie maakte vergaande inbreuk op het veiligheidsgevoel van de verdachte, zijn vrouw en zijn zus. De zus werd achtervolgd en bedreigend benaderd door undercoveragenten en de verdachte ontving in zijn cel een kaart met daarop dreigende teksten en een foto van de voordeur van het huis van zijn vrouw.

De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie daarmee te ver was gegaan. De acties waren volgens de rechtbank niet proportioneel en ook niet het minst ingrijpende middel om informatie te achterhalen. Daarmee was er sprake van onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. De rechtbank legde daarom een lagere gevangenisstraf op. Het gerechtshof was daarentegen van oordeel dat geen sprake was van onherstelbare vormverzuimen. Het hof veroordeelde de verdachte tot 14 jaar gevangenisstraf. De verdachte stelde tegen deze uitspraak beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De advocaat van de verdachte vraagt de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen. In cassatie wordt onder meer geklaagd over de bewezenverklaring door het hof, het oordeel van het hof dat geen sprake was van een vormverzuim bij het optreden van de undercoveragenten en over de schadevergoeding.

Advies plv. AG

Bewezenverklaring
De klacht tegen de bewezenverklaring slaagt volgens de plv. AG niet. Het hof heeft volgens hem een alternatief scenario dat niet de verdachte maar het slachtoffer door (niet opzettelijke) zelfdoding om het leven is gekomen voldoende weerlegd en nadere onderzoekswensen over dat scenario mogen afwijzen.

Vormverzuim
De plv. AG is van mening dat de cassatieklacht over het vormverzuim wel slaagt. Volgens de verdediging hebben zowel de verdachte als zijn vrouw en zus door het handelen van de undercoveragenten doodsangsten uitgestaan en hebben zij vier en een halve maand in angst, spanning en stress geleefd. Dat was tot het moment dat de politie vertelde zelf achter de acties te zitten. Het hof heeft in zijn overweging geen aandacht besteed aan deze door de verdediging benoemde (lange) periode van onzekerheid voor de verdachte en zijn familie. Het oordeel van het hof is dan ook volgens de plv. AG niet begrijpelijk waar dat oordeel inhoudt dat de ‘grenzen van het toelaatbare’ niet zijn overschreden en dat daarmee geen sprake is van een vormverzuim. Het opzettelijk gedurende lange tijd de vrees aanjagen dat de verdachte en, met name, zijn naasten geconfronteerd zouden kunnen worden met geweld, maakt naar de mening van de AG wel degelijk inbreuk op de rechten die worden beschermd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (artikel 3 of 8 EVRM). Het hof had moeten beoordelen of de vastgestelde inzet van dit opsporingsmiddel, die inhield dat opzettelijk langdurig vrees voor geweld werd aangejaagd, in redelijke verhouding stond tot het doel. Ook in een geval als hier aan de orde was, een levensdelict dat onder zeer verzwarende omstandigheden is gepleegd, lijkt de proportionaliteit niet zonder meer gegeven. De plv. AG constateert dat het hof de gevolgen van de inzet van het opsporingsmiddel onvoldoende in zijn afweging heeft betrokken en dat het oordeel van het hof zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is. Omdat de (onrechtmatige) inzet van het opsporingsmiddel mogelijk gevolgen kan hebben voor de op te leggen straf, adviseert de plv. AG het arrest te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het hof.

Schadevergoeding
Ook de cassatieklacht over de door het hof toegewezen schadevergoeding wegens schokschade van de vrouw van het slachtoffer slaagt. In zijn arrest van 28 juni 2022 heeft de Hoge Raad de rechtspraak over schokschade gepreciseerd. Schokschade is de schade die kan ontstaan als iemand (het secundaire slachtoffer) wordt geconfronteerd met een onrechtmatige daad (in dit geval het strafbare feit) waarbij een andere persoon (het primaire slachtoffer) wordt gedood of verwond. Als die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt bij het secundaire slachtoffer en daardoor geestelijk letsel ontstaat, heeft het secundaire slachtoffer onder omstandigheden recht op schadevergoeding. In de onderhavige zaak heeft het hof bij zijn oordeel over schokschade ook het gedrag van de verdachte ná het plegen van de doodslag betrokken. Het hof heeft een grote rol toegekend aan de ‘toedracht van het feit’ namelijk dat de verdachte na de dood van het slachtoffer aan zijn vrouw zijn hulp heeft aangeboden, waarmee hij haar om de tuin heeft geleid doordat hij zich voordeed als steun en toeverlaat. Volgens de plv. AG zijn dit echter gedragingen die aan de ene kant meer gericht zijn op de benadeelde partij zelf dan op het primaire slachtoffer en aan de andere kant gedragingen die hebben plaatsgevonden (enige tijd) na de onrechtmatige daad waardoor het primaire slachtoffer is gedood. De plv. AG vindt het oordeel van het hof dan ook niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat het misbruik van vertrouwen van de benadeelde partij niet zonder meer kan worden aangemerkt als een omstandigheid waaronder de onrechtmatige daad jegens het primaire slachtoffer heeft plaatsgevonden.

De plv. AG adviseert de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen en de zaak alleen voor wat betreft de strafoplegging en de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij terug te wijzen naar het hof Amsterdam om opnieuw te worden beoordeeld.

Uitspraak Hoge Raad

De uitspraak van de Hoge Raad is voorlopig bepaald op 2 april 2024.

De conclusie van de (plv.) advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De (plv.) advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2024:154