Zaak tegen Nederlandse Staat en bemiddelingsbureau over Sri Lankaanse adoptie moet over

19 april 2024

Er moet opnieuw worden beslist over de aansprakelijkheid van de Nederlandse Staat en een adoptiebemiddelingsorganisatie wegens het ontbreken van informatie over de afkomst en achtergrond van een geadopteerde vrouw. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld. De Hoge Raad verwijst de zaak daarom naar een ander gerechtshof dat de zaak opnieuw moet behandelen en beslissen.

De zaak

De vrouw is in 1992 in Sri Lanka geboren en kort daarna door haar Nederlandse adoptieouders geadopteerd. Het is haar niet gelukt om aan de hand van haar adoptiepapieren haar biologische ouders te vinden. Na televisie-uitzendingen van Zembla in 2017 over misstanden bij adoptie uit Sri Lanka, heeft zij de Staat en de stichting die bij haar adoptie had bemiddeld, aansprakelijk gesteld. Volgens de vrouw is haar adoptie onzorgvuldig verlopen, waardoor zij nu in onzekerheid verkeert over haar afkomst en de omstandigheden waaronder zij is afgestaan. Zij wil dat de rechter bepaalt dat de Staat en de stichting onrechtmatig hebben gehandeld en dat zij worden veroordeeld om haar schade te vergoeden.

Beslissing gerechtshof

Het gerechtshof Den Haag heeft de vrouw in het gelijk gesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de Staat en de stichting hebben gehandeld in strijd met de op hen rustende verplichtingen. Zij hadden volgens het hof méér kunnen en moeten doen om de onzekerheid bij de vrouw over haar afkomst en de omstandigheden rond haar adoptie te voorkomen. Dat gold in het bijzonder gezien de destijds al bestaande signalen van structurele misstanden bij interlandelijke adoptie uit onder meer Sri Lanka. Het hof oordeelde dat de Staat en de stichting onrechtmatig hebben gehandeld en aan de vrouw haar schade moeten vergoeden.

Tegen deze beslissing stelden de Staat en de stichting beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

Volgens de stichting valt haar niet te verwijten dat de vrouw haar biologische ouders nu niet kan vinden aan de hand van de gegevens die de stichting van de Sri Lankaanse instanties had gekregen over de afkomst en achtergrond van de vrouw. De stichting heeft aangevoerd dat zij ervan uit mocht gaan dat die gegevens, voor zover mogelijk, juist en volledig waren. Er waren geen aanwijzingen dat bij een adoptie als deze iets mis was.

De Staat heeft aangevoerd dat er voor hem als toezichthouder geen reden was om adoptiebemiddelingsorganisaties systematisch te controleren op de naleving van hun verplichting om zo volledig mogelijke gegevens over de afkomst en achtergrond van te adopteren kinderen te verzamelen.

Advies advocaat-generaal (AG)

De AG adviseerde de Hoge Raad op 27 oktober 2023 de uitspraak van het hof te vernietigen omdat hij de cassatieklachten van de Staat en de stichting gegrond achtte.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het hof niet in stand kan blijven omdat het hof enkele door de Staat en de stichting aangevoerde omstandigheden van dit concrete geval niet kenbaar bij zijn oordeel heeft betrokken. Het betreft hier onder meer de omstandigheden dat deze adoptie plaatsvond toen interlandelijke adoptie vanuit Sri Lanka weer mogelijk was nadat Sri Lanka het tijdelijke verbod daarop had opgeheven, en nadat de Nederlandse regelgeving en procedures waren aangescherpt, en dat deze adoptie volgens die aangescherpte regelgeving en procedures is verlopen.

Over het handelen van de stichting stelt de Hoge Raad het volgende voorop. Uit de regelgeving die ten tijde van de adoptie in Nederland gold, volgt dat de stichting in beginsel mocht uitgaan van de juistheid van de bevindingen van de plaatselijke autoriteiten in Sri Lanka over de afstandsverklaring en van hun oordeel dat de adoptie in het belang van het kind was. Wel moest de stichting zich volgens die regels inspannen om na te gaan of de procedures in Sri Lanka naar behoren waren doorlopen en om zoveel mogelijk achtergrond- en afstammingsgegevens te verzamelen. Er bestond volgens de regelgeving echter geen verdergaande verplichting voor de stichting om ook zelf onderzoek te doen naar de totstandkoming van de afstandsverklaring en de vraag of de adoptie in het belang van het kind was.

Bij de beantwoording van de vraag of de stichting ondanks het naleven van de geldende procedures en regelgeving onzorgvuldig en dus onrechtmatig heeft gehandeld gaat het erom of de stichting, mede gezien algemene signalen van misstanden, meer moeite had moeten doen om zoveel mogelijk informatie te verkrijgen over de redenen voor afstand en over de afkomst van het te adopteren kind, en om na te gaan of de biologische moeder op naar Nederlandse maatstaven aanvaardbare wijze afstand had gedaan van haar kind. Daarbij moeten volgens de Hoge Raad alle omstandigheden van het geval worden betrokken, waaronder algemene signalen van misstanden, ook van vóór de invoering van de op het moment van de adoptie geldende regelgeving, maar ook de door de stichting en de Staat genoemde omstandigheden van dit concrete geval. Uit de uitspraak van het hof blijkt niet dat het hof dit laatste heeft gedaan.

Met betrekking tot het handelen van de Staat oordeelt de Hoge Raad dat het hof niet de terughoudendheid in acht heeft genomen waarmee het handelen van de Staat als toezichthouder moet worden beoordeeld. Het hof heeft ten onrechte aangenomen dat de Staat volgens de toepasselijke regels als toezichthouder verplicht was om indringend te toetsen of de stichting zich in een concreet geval aan de wettelijke normen hield.

De Hoge Raad verwijst de zaak naar het gerechtshof Amsterdam om een nieuwe beslissing te nemen over de vraag of de stichting en/of de Staat onrechtmatig hebben gehandeld en daarvoor aansprakelijk zijn.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2024:622