Hoge Raad: voor toepassen verleggingsregeling omzetbelasting is vaststelling identiteit afnemer vereist

12 mei 2023

Voor toepassing van de verleggingsregeling in de omzetbelasting is vereist dat door de Belastingdienst de identiteit van de afnemer kan worden vastgesteld. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

In deze zaak gaat het om de levering van non-ferrometalen door een ondernemer. Voor de levering van dergelijke goederen bepaalt de nationale wettelijke regeling dat de omzetbelasting daarover moet worden verlegd naar de afnemer, als deze een ondernemer is. Belanghebbende, een besloten vennootschap, levert non-ferrometalen. De goederen worden steeds door de afnemer, kennelijk een ondernemer, afgehaald bij belanghebbende en contant betaald. Voorafgaand aan de eerste levering verifieerde belanghebbende het (Duitse) btw-nummer dat degene die zich als afnemer bekend had gemaakt, had aangeleverd. Dit nummer bleek geen geldig btw-identificatienummer te zijn. Ondanks verzoeken van belanghebbende is daarna geen geldig btw-identificatienummer verstrekt. Belanghebbende heeft over de leveringen geen omzetbelasting voldaan. Zij vermeldde op de facturen ”btw verlegd”. Die facturen waren gericht aan iemand met een adres in Duitsland. De Inspecteur was van mening dat die persoon als stroman heeft gefungeerd, dat onbekend is wie in werkelijkheid de afnemer van de non-ferrometalen was en dat niet te achterhalen was of die afnemer in verband met de leveringen omzetbelasting heeft aangegeven en voldaan. Daarom heeft hij omzetbelasting nageheven van belanghebbende.

Rechtbank en gerechtshof

De Rechtbank was van oordeel dat de verleggingsregeling geen toepassing kan vinden omdat de identiteit van de afnemer van de goederen niet vaststaat. De naheffingsaanslag is volgens de Rechtbank dan ook terecht aan belanghebbende opgelegd.

Het Hof oordeelde in hoger beroep anders en verwierp het standpunt van de Inspecteur dat de verleggingsregeling alleen kan worden toegepast als de identiteit van de afnemer bekend is. De nationale wet en de Btw-richtlijn stellen volgens het Hof deze eis niet. Omdat vaststaat dat de afnemer een ondernemer is en ook aan de andere voorwaarden voor toepassing van de verleggingsregeling is voldaan, is niet belanghebbende maar de afnemer volgens het Hof omzetbelasting verschuldigd.

De staatssecretaris van Financiën stelde van deze uitspraak beroep in cassatie in bij de Hoge Raad. De cassatieklachten zijn gericht tegen het oordeel van het Hof dat voor toepassing van de verleggingsregeling de identiteit van de afnemer niet bekend hoeft te zijn.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad stelt voorop dat volgens de desbetreffende wettelijke bepaling en de totstandkomingsgeschiedenis ervan de verleggingsregeling met name is bedoeld om voor de inning van omzetbelasting meer waarborgen te scheppen wanneer in bepaalde sectoren van het bedrijfsleven fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik op het gebied van omzetbelasting wordt gesignaleerd. Die waarborgen kunnen met een verleggingsregeling alleen worden geboden als de Belastingdienst in staat is vast te stellen wie de afnemer is naar wie de heffing van omzetbelasting wordt verlegd. Kennisneming van de identiteit van de afnemer is daarom noodzakelijk voor de controle op de heffing en inning van omzetbelasting bij de afnemer. Die controle geldt niet alleen voor de goederen die deze afnemer geleverd heeft gekregen maar ook voor de door hem op zijn beurt verrichte leveringen van die goederen. De noodzakelijke voorwaarde dat de Belastingdienst de identiteit van de afnemer kan vaststellen, ligt daarom besloten in de aard van de verleggingsregeling en is begrepen in de wettelijke bepaling dat de omzetbelasting in deze gevallen wordt ”geheven van degene aan wie de levering wordt verricht”. Volgens de Hoge Raad heeft het Hof miskend dat vaststelling van de identiteit van de afnemer noodzakelijk vooraf gaat aan de vaststelling dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de verleggingsregeling.

De uitspraak van het Hof kan dan ook niet in stand blijven. De Hoge Raad doet de zaak zelf af. Belanghebbende heeft in de procedure bij het Hof niet het oordeel van de Rechtbank bestreden dat de identiteit van haar afnemer onbekend is. Die identiteit kan dus niet door de Belastingdienst worden vastgesteld. De Hoge Raad bevestigt daarom de uitspraak van de Rechtbank.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2023:691