Veroordeling voor ‘riviermoord Suriname’ blijft in stand

21 februari 2023

De veroordeling van een man wegens onder meer de moord op zijn partner in Paramaribo op 26 juni 2015, poging tot oplichting van een verzekeringsmaatschappij en fraude blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

De zaak staat in de media ook wel bekend als de Surinameriviermoord. Een Nederlandse vrouw was op vakantie in Suriname. Haar vriend was daar al. Op 29 juni 2015 werd, na een telefoontje van de man naar het Surinaamse noodnummer, haar levenloze lichaam in de Surinamerivier in Paramaribo aangetroffen. De man werd aangemerkt als verdachte. Tijdens het onderzoek bleek onder meer dat ruim een maand voor het overlijden van het slachtoffer op haar naam een overlijdensrisico en een uitvaartverzekering waren afgesloten, waarvan hij de begunstigde was.

Het gerechtshof veroordeelde de verdachte voor onder meer moord tot een gevangenisstraf van twintig jaar. De verdachte stelde van deze uitspraak beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De advocaten van de verdachte vroegen de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen. In cassatie werd onder meer geklaagd over de bewezenverklaring van moord, van de poging tot oplichting van een verzekeringsmaatschappij en van het opzettelijk niet naar waarheid verstrekken van gegevens aan de verzekeringsmaatschappij. Ook werd geklaagd over de afwijzing van getuigenverzoeken en de schending van de redelijke termijn in de cassatieprocedure.

Advies advocaat-generaal (AG)

De AG adviseerde de Hoge Raad op 10 januari jl. de veroordeling in stand te laten.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat deze cassatieklachten, op de klacht over de schending van de redelijke termijn na, niet slagen. Hij heeft deze klachten zonder inhoudelijke motivering afgedaan omdat ze niet tot vernietiging kunnen leiden en geen juridische belangrijke nieuwe vragen oproepen.

In verband met de duur van de procedure wordt de opgelegde gevangenisstraf negentien jaar en zes maanden.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2023:264