Advies AG aan Hoge Raad: Deventer moordzaak niet herzien

29 augustus 2023

De onherroepelijke veroordeling van Ernest L. in de Deventer moordzaak hoeft niet te worden herzien. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Aben de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag. Volgens de AG is in deze zaak namelijk géén sprake van een ‘novum’. Een novum is een ‘gegeven’ dat bij de rechter die Ernest L. veroordeelde niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat het zou hebben geleid tot een vrijspraak indien dit gegeven wel bekend zou zijn geweest.

De zaak en de eerdere procedure

Op 25 september 1999 werd een 60-jarige vrouw dood aangetroffen in haar woning in Deventer. Ernest L., financieel adviseur van het slachtoffer, werd verdacht van betrokkenheid bij haar dood. Na een vrijspraak bij de rechtbank vond het gerechtshof Arnhem in 2000 (in hoger beroep) bewezen dat de verdachte het slachtoffer in de avond van 23 september 1999 niet lang na 20.36 uur door verwurging en met messteken om het leven had gebracht. Nadat een herzieningsverzoek tegen deze veroordeling werd toegewezen, veroordeelde het gerechtshof Den Bosch Ernest L. in 2004 wegens moord. Deze veroordeling hield stand bij de Hoge Raad. In 2008 wees de Hoge Raad een herzieningsverzoek tegen de veroordeling uit 2004 af.

Verzoek tot nader onderzoek met het oog op een nieuw herzieningsverzoek

In aanloop naar een eventueel nieuw herzieningsverzoek besloot AG Aben in te gaan op een verzoek van de verdediging om nieuw feitenonderzoek in te stellen. In dat feitenonderzoek zijn door verschillende forensische deskundigen rapportages opgemaakt. Er werd onderzoek gedaan naar (1) het telefoonverkeer tussen de gsm van L. en de vaste telefoon van het slachtoffer op 23 september 1999 om 20.36 uur, (2) de vraag hoe de (bloed)sporen van L. op de blouse van het slachtoffer terecht konden zijn gekomen, en (3) hoe (goed) de technische recherche in 1999 onderzoek had gedaan (een review). In mei 2022 werd het onderzoek gesloten.

Herzieningsverzoek

De resultaten van dit onderzoek vormden voor de advocaten van L. aanleiding om in oktober 2022 (opnieuw) een herzieningsverzoek in te dienen bij de Hoge Raad. In februari 2023 werd dit verzoek schriftelijk aangevuld. Volgens de advocaten is het bewijs voor de moord onvoldoende en wekken de in het herzieningsverzoek omschreven ‘nieuwe gegevens’ (nova) ernstige twijfel aan de juistheid van de veroordeling van L. De nova hebben betrekking op het telecomonderzoek en het onderzoek naar de (bloed)sporen van L. op de blouse van het slachtoffer. De advocaten wijzen ook op fouten die destijds door de technische recherche zouden zijn gemaakt en die door de review aan het licht zouden zijn gekomen. Het novum in het aanvullende herzieningsverzoek gaat over een alibi van Ernest L: het is volgens de advocaten van L. onmogelijk dat hij op 23 september 1999 om 20.36 uur in of nabij Deventer is geweest.

Advies AG

Het telecomonderzoek
Het onderzoek naar het telefoongesprek met het slachtoffer houdt verband met het volgende. Op 23 september 1999 om 20.36 uur heeft L. het slachtoffer met zijn mobiele telefoon gebeld. Hoewel zijn telefoon daarbij een zendmast in Deventer heeft aangestraald, heeft L. altijd verklaard dat hij toen zo’n 25 kilometer vanaf Deventer ergens op de A28 reed. Het gerechtshof heeft bij de veroordeling van L. niet volstrekt uitgesloten dat L. het telefoongesprek vanaf de A28 heeft gevoerd, maar heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat L. dit telefoongesprek vanaf de A28 heeft gevoerd. Het hof vond dat het feit dat het gesprek is gevoerd via het aangestraalde basisstation in Deventer erop wijst dat L. zich om 20.36 uur in of nabij Deventer bevond.

TNO en TU Delft hebben hier samen onderzoek naar gedaan. In 2019 concludeerden zij dat vanwege de weersomstandigheden in de avond van 23 september 1999 de kans op een telefoongesprek via de zendmast in Deventer niet groter is dan 5% als L. reed over de A28 nabij Nunspeet (zoals hij zelf had verklaard). De kans op een telefoongesprek via de zendmast in Deventer is echter groter dan 90% als L. zich bevond in het gebied waarvoor de zendmast in Deventer was bedoeld. Volgens AG Aben geeft deze conclusie van TNO en TU Delft in voldoende mate steun aan het oordeel van het hof dat het niet aannemelijk is dat L. zich op 23 september 1999 om 20.36 uur op de A28 bevond. Het rapport vormt dan ook geen reden voor ernstige twijfel aan de juistheid van de veroordeling.

Bij de review van het forensisch-technische onderzoek uit 1999 hebben de reviewers achterhaald dat de afdeling die technische ondersteuning voor de politie levert, bij het in november 1999 narijden van de route die L. naar zijn zeggen had gereden, weliswaar niet de zendmast in Deventer heeft aangestraald, maar wél een keer een zendmast die 108 kilometer was verwijderd van de rijroute van L. Bij een andere, extra testroute, kwam óók eenmalig een verder weg gelegen zendmast in beeld. Die informatie is door die technische afdeling om onduidelijke redenen niet goed geverbaliseerd en ook niet aan het dossier toegevoegd, zodat het gerechtshof hiermee in 2004 niet bekend kon zijn. Dat had wel gemoeten, oordelen de reviewers, want dan zou duidelijk zijn geworden dat de weersomstandigheden waaronder het verder reiken van radiostraling makkelijker wordt, niet zo zeldzaam zijn als dat het hof door deskundigen werd meegedeeld. AG Aben deelt dat oordeel. Tot herziening hoeft dit echter niet te leiden, omdat het rapport van TNO en TU Delft, dat is uitgegaan van exact dezelfde weersomstandigheden als op 23 september 1999, in voldoende mate steun geeft aan de vaststellingen van het hof. Voor een andere conclusie dan die van TNO en TU Delft is dus geen aanleiding.

Alibi
In het aanvullende herzieningsverzoek wordt door de advocaten aangevoerd dat het onmogelijk is dat L. op 23 september 1999 omstreeks 20.36 uur in of in de omgeving van Deventer verbleef. Uit een analyse van professor Derksen, beschreven in zijn boek ‘De Deventer karaktermoord’, zou namelijk blijken dat de kans dat L. zich om 20.36 uur in of nabij Deventer bevond, nul is. Derksen betoogt dat uit ‘tactisch’ bewijs en zijn berekening van reistijden blijkt dat L. zich om 20.36 uur op de A28 nabij Nunspeet bevond.

AG Aben is van mening dat de analyse van Derksen geen geschikt novum oplevert. In de eerste plaats is de analyse van Derksen gebaseerd op informatie die het gerechtshof al kende omdat die toen al in het dossier zat. Dat betreffen namelijk de verklaringen van L. zelf en ook informatie over wegwerkzaamheden op de A28 in de avond van 23 september 1999. Derksens analyse betreft volgens de AG hooguit een andere weging van hetzelfde ‘tactisch’ bewijsmateriaal. In de tweede plaats is de analyse van Derksen voor een deel gebaseerd op geloof in de verklaringen van L. zelf, terwijl daarvoor geen ander bewijs bestaat. Ook houdt Derksen bij zijn schattingen onvoldoende rekening met onzekerheidsmarges. De AG betoogt en onderbouwt in zijn advies dat er wel degelijk een reële mogelijkheid bestaat dat L. om 20.36 uur in of in de omgeving van Deventer is geweest.

Het onderzoek naar de sporen op de witte blouse van het slachtoffer
Op de witte blouse die het slachtoffer droeg toen zij dood werd gevonden, zijn (bloed)sporen gevonden die zeer vermoedelijk toebehoren aan L. Na de veroordeling in 2004 zijn ook nieuwe sporen van L. gevonden. Behalve een bij het gerechtshof al bekend bloedspoortje op een kraag van de witte blouse, is een tweede bloedvlekje van L. op de andere kraag van de witte blouse gevonden. Ook zijn van nagels van het slachtoffer sporen afgenomen die wijzen in de richting van L.

Het herzieningsverzoek stelt niet ter discussie of die sporen aan L. toebehoren, maar wel hoe die sporen op de blouse en de nagels van het slachtoffer terecht zijn gekomen. De deskundigen hebben twee mogelijkheden onderzocht. Dat is allereerst de mogelijkheid dat L. het dodelijke geweld op het slachtoffer heeft uitgeoefend. In de tweede plaats is dat de mogelijkheid dat een andere persoon dan L. dat heeft gedaan. De sporen van L. zouden dan kunnen worden verklaard door het zakelijke bezoek dat hij het slachtoffer de ochtend van haar overlijden had gebracht bijvoorbeeld doordat hij verkouden was en speeksel verloor toen hij praatte, doordat het slachtoffer na het schudden van de hand van L. onbewust zelf die sporen op haar blouse heeft aangebracht of doordat L. zijn hand op de schouder van het slachtoffer heeft gelegd toen hij haar wilde troosten, al kan hij zich dat niet meer precies herinneren.

In het oordeel van deskundigen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is echter sinds 2004 geen wezenlijke wijziging gekomen. In de nieuwe rapportage blijft het NFI bij het oordeel dat de (bloed)sporen van L. op de blouse veel meer wijzen in de richting van de mogelijkheid dat L. zelf het geweld heeft uitgeoefend dan in de richting van de mogelijkheid dat hij haar alleen maar ’s ochtends kort heeft opgezocht voor een zakelijke kwestie. De conclusies van een Engelse contradeskundige komen bovendien in grote lijnen overeen met die van het NFI.

AG Aben betoogt dat de argumenten die de advocaten van L. in het herzieningsverzoek aanvoeren niet meebrengen dat aan de conclusies van het NFI en van de contradeskundige moet worden getwijfeld. Deze nieuwe rapportage van het NFI en van de contradeskundige vormen een bevestiging van de veroordeling en zouden zelfs als nieuw bewijs voor een veroordeling kunnen worden gebruikt. Er is dan ook geen reden voor een herziening.

De AG vindt dat de review van het forensisch-technische onderzoek uit 1999 niet leidt tot ernstige twijfel aan de juistheid van de veroordeling van L. Het enkele wijzen op risico’s voor een bepaalde omgang met de blouse als stuk van overtuiging betekent nog niet dat die risico’s zich ook daadwerkelijk hebben gemanifesteerd. Aanwijzingen daarvoor zijn er volgens de AG niet.

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad zal zich nu over het herzieningsverzoek buigen en uitspraak doen. Deze uitspraak is (voorlopig) bepaald op 19 december 2023.

De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2023:742