Veroordeling wegens medeplegen moord op echtgenoot in Westereen blijft in stand

20 september 2022

De veroordeling van een vrouw wegens het medeplegen van de moord op haar echtgenoot op 9 juli 2017 in Westereen blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

Op 8 juli 2017 bezocht de man, het latere slachtoffer, een festival in Westereen. De volgende ochtend werd hij levenloos aangetroffen in een weiland aan de Bûterwei in de buurt van het festivalterrein. De vrouw van het slachtoffer is als verdachte aangemerkt. Zij heeft altijd ontkend iets met de dood van haar man te maken te hebben gehad. Zij heeft verklaard die nacht op de Bûterwei aanwezig te zijn geweest omdat ze met haar man afgesproken had dat zij hem zou ophalen na het festival, maar dat hij niet verscheen op de afgesproken plek. Uit haar telefoongegevens en camerabeelden van een tankstation kan worden afgeleid dat de verdachte deze afspraak inderdaad met haar echtgenoot heeft gemaakt en dat zij omstreeks de tijd dat hij om het leven is gebracht met haar auto naar de Bûterwei is gereden.

Het gerechtshof veroordeelde de vrouw wegens het medeplegen van de moord tot 20 jaar gevangenisstraf. Naar het oordeel van het hof pleegde de verdachte de moord samen met een - onbekend gebleven - ander. De verdachte stelde tegen deze uitspraak beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De advocaat van de verdachte vroeg de Hoge Raad de veroordeling te vernietigen. Hij is het onder meer niet eens met de bewijsconstructie van het hof, met name dat het hof verklaringen van de verdachte op een aantal punten als kennelijk leugenachtig heeft aangeduid en deze verklaringen voor het bewijs heeft gebruikt. Ook zijn er cassatieklachten over de bewezenverklaring van het medeplegen van de moord, onder meer omdat niet duidelijk is geworden wat de precieze rol van de medeverdachte is geweest. Verder werd geklaagd over de vergoeding van zogenoemde ‘schokschade’ aan de directe nabestaanden van het slachtoffer.

Advies AG

De AG adviseerde de Hoge Raad dat de veroordeling voor het medeplegen van moord niet in stand kon blijven omdat kort gezegd de bewezenverklaring van het medeplegen onvoldoende door het bewijs wordt gestaafd. Ook slaagt volgens de AG de cassatieklacht over het gebruik door het hof voor het bewijs van drie als kennelijk leugenachtig aangemerkte verklaringen van de verdachte.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad laat de veroordeling in stand.

Volgens de Hoge Raad mocht het hof bewijswaarde toekennen aan onderzoeksresultaten naar blauwe verfdeeltjes waaruit bleek dat in monsters afkomstig van de letsels van het slachtoffer en in monsters uit de auto van de verdachte meerdere verfdeeltjes zijn aangetroffen waarvan de samenstelling overeenkomt.

Het hof kon verder vaststellen dat de verdachte onware verklaringen heeft afgelegd over twee autoritten die zij in de avond voor, en in de nacht van de moord heeft gemaakt en over het gebruik van haar telefoon in de nacht van de moord. Het hof mocht ook aannemen dat die onwaarheden verband hielden met de andere gedragingen van de verdachte in die avond en nacht, die haar in verband brengen met de ophaallocatie en het daar gepleegde feit. Ook mocht het hof aan deze drie onwaarheden betekenis toekennen bij zijn oordeel dat het geen geloof hechtte aan de lezing van de verdachte, die erop neerkwam dat zij geen enkele betrokkenheid had bij het strafbare feit. Op die manier mocht het hof de onwaarheid van haar verklaringen betrekken in zijn beoordeling van het bewijs.

De bewezenverklaring van het medeplegen heeft het hof in zijn bewijsvoering als volgt gemotiveerd. Er was (1) sprake van zo zwaar letsel van het slachtoffer dat de verdachte gezien haar postuur niet in staat was dat letsel alleen toe te brengen en (2) een getuige die de verdachte rond het tijdstip en in de buurt van de plaats van de moord in het gezelschap van een onbekend gebleven man heeft gezien. Mede gezien alle andere vaststellingen van het hof over onder meer de gedragingen van de verdachte vindt de Hoge Raad dat het hof in dit geval heeft kunnen oordelen dat zij de moord met een onbekend gebleven medeverdachte heeft gepleegd. Voor bewezenverklaring van medeplegen is niet nodig dat duidelijk is geworden wat de precieze rol van die medeverdachte is geweest.

Tenslotte verwerpt de Hoge Raad de cassatieklacht over de door het hof toegewezen schokschade. Dat de nabestaanden pas achteraf met de zeer ernstige gevolgen van het misdrijf zijn geconfronteerd, staat er niet aan in de weg dat het hof een vergoeding voor het door die confrontatie bij hen ontstane ernstige geestelijke letsel kon toewijzen.

Met het oordeel van de Hoge Raad is de veroordeling wegens het medeplegen van moord definitief. In verband met de duur van de procedure wordt de opgelegde gevangenisstraf 19 jaar en 7 maanden.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2022:1250