Toelaatbaarheid uitlevering van verdachte van drugshandel aan Australië blijft in stand

7 juni 2022

De beslissing van de rechtbank Rotterdam van 2 juli 2021 om de uitlevering van de mogelijke leider van een drugssyndicaat aan Australië toelaatbaar te verklaren, blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De achtergrond van de zaak

De opgeëiste persoon (de persoon op wie het uitleveringsverzoek betrekking heeft) is vanuit Taiwan na zijn aankomst op Schiphol aangehouden in afwachting van een Australisch uitleveringsverzoek. Australië heeft vervolgens daadwerkelijk zijn uitlevering verzocht met het doel om hem te vervolgen. In een door de Australische autoriteiten bij het verzoek tot uitlevering gevoegd document (‘affidavit of investigator’) wordt de opgeëiste persoon omschreven als leider van het zogenoemde “Sam Gor” misdaadsyndicaat, dat betrokken zou zijn bij de grootschalige internationale productie, invoer en handel in commerciële hoeveelheden verdovende middelen en het daarmee verband houdende grootschalige witwassen van geld.

De uitlevering

Voordat iemand vanuit Nederland kan worden uitgeleverd, moet allereerst de rechter oordelen over de toelaatbaarheid van de uitlevering. In deze uitleveringszaak heeft de opgeëiste persoon gesteld dat hij door Taiwan onrechtmatig naar Nederland is uitgezet in plaats van naar Canada terwijl hij de Canadese nationaliteit heeft, dat Australië bij zijn uitzetting naar Nederland betrokken is geweest en dat hij daarover – ná zijn uitlevering – in de Australische strafzaak niet meer zou kunnen klagen. Australië zou bij de uitzetting door Taiwan naar Nederland betrokken zijn in verband met de mogelijkheid om de opgeëiste persoon, als hij eenmaal aan Australië zou zijn uitgeleverd, ook te vervolgen voor andere feiten dan waarvoor zijn uitlevering is verzocht. In de uitleveringsrelatie tussen Nederland en Australië bestaat de mogelijkheid dat de Nederlandse Minister van Justitie en Veiligheid daar aanvullende toestemming voor geeft, terwijl dat niet mogelijk zou zijn als de opgeëiste persoon zou zijn uitgeleverd door Canada. Australië zou voornemens zijn de hiervoor bedoelde toestemming aan Nederland te vragen.

De rechtbank verklaarde de uitlevering van aan Australië toelaatbaar. De opgeëiste persoon was het met de beslissing van de rechtbank niet eens en stelde beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De verdediging van de opgeëiste persoon vroeg de Hoge Raad de beslissing van de rechtbank te vernietigen. In cassatie werd onder meer geklaagd dat de rechtbank het verzoek heeft afgewezen om over de gang van zaken navraag te laten doen bij alle betrokken autoriteiten. Ook werd geklaagd dat de beslissing van de rechtbank inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces.

Advies AG

De AG adviseerde de Hoge Raad dat de beslissing van de rechtbank in stand kan blijven. De cassatieklachten zijn ten dele gebaseerd op de veronderstelling dat de verdediging op de zitting voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van aanwijzingen dat de Australische autoriteiten betrokken zijn geweest bij het onrechtmatig uitzetten van de opgeëiste persoon naar Nederland. Uit de inhoud van de pleitnota en de verklaring van de opgeëiste persoon blijkt dit volgens de AG echter niet. Ook verder vond de AG het oordeel van de rechtbank voldoende begrijpelijk.

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat de cassatieklachten niet slagen. Hij heeft deze klachten zonder inhoudelijke motivering afgedaan omdat ze niet tot vernietiging kunnen leiden en geen juridische belangrijke nieuwe vragen oproepen. Met het oordeel van de Hoge Raad is de beslissing van de rechtbank om de uitlevering toelaatbaar te verklaren definitief.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2022:846