PG bij de Hoge Raad: geen aanknopingspunten voor een strafrechtelijk opsporingsonderzoek naar aanleiding van aangiften tegen Minister Kaag in verband met gestelde financiering van terrorisme

28 januari 2022

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, Edwin Bleichrodt, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd dat hij geen aanknopingspunten heeft gevonden voor een strafrechtelijk opsporingsonderzoek naar aanleiding van aangiften tegen mevrouw Kaag in verband met gestelde financiering van terrorisme. Dat is de uitkomst van een door hem uitgevoerd oriënterend onderzoek. Het is nu aan de minister van Justitie en Veiligheid om op basis van de bevindingen uit het oriënterend onderzoek te bepalen of een opsporingsonderzoek geïndiceerd is. De beslissing van de minister wordt gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad is een onafhankelijk en zelfstandig instituut binnen de rechterlijke organisatie dat los staat van het rechtscollege de Hoge Raad. Er is geen gezagsverhouding tussen de Procureur-Generaal en de Hoge Raad. Dat komt ook tot uitdrukking in het woordje ‘bij’. De Procureur-Generaal geeft leiding aan het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad behoort niet tot het Openbaar Ministerie en is onafhankelijk ten opzichte van de Minister van Justitie en Veiligheid.

De procedure

In artikel 119 van de Grondwet is bepaald dat (voormalig) leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen voor door hen begane ambtsmisdrijven worden berecht door de Hoge Raad. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad is belast met de strafrechtelijke vervolging van dergelijke ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen (artikel 111, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

Hij kan echter niet naar eigen inzicht tot strafvervolging overgaan. Hij dient daartoe eerst opdracht te krijgen ofwel bij Koninklijk Besluit door de regering ofwel door een besluit van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

In 2017 is een Protocol vastgesteld waarin is omschreven op welke wijze wordt omgegaan met aangiften betreffende ambtsdelicten van bewindspersonen die binnenkomen bij een ministerie, het Openbaar Ministerie of bij de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad (Protocol inzake de behandeling van aangiften bij een ministerie, het Openbaar Ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen).

Indien er sprake is van een aangifte in de zin van het Protocol, start de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad een oriënterend onderzoek gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek. Na afloop van het oriënterend onderzoek bericht de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad de Minister van Justitie en Veiligheid over zijn bevindingen.

De aangifte

Het oriënterend onderzoek van de Procureur-Generaal werd verricht naar aanleiding van twee aangiften tegen mevrouw Kaag in haar hoedanigheid van voormalig minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en voormalig minister van Buitenlandse Zaken. Volgens de aangevers heeft Minister Kaag ervoor gezorgd dat subsidiegelden zijn verstrekt aan de Palestijnse organisatie Union of Agricultural Work Committees (UAWC), terwijl zij wist van banden tussen deze organisatie en het Peoples Front for the Liberation of Palestine (PFLP). PFLP is een organisatie die door de Europese Unie als terroristische organisatie is aangemerkt. Verder wordt gesteld dat mevrouw Kaag herhaaldelijk is gewezen op deze banden, maar desondanks doorging met de financiering. In de aangiften wordt onder meer gewezen op het feit dat in augustus 2019 in Dolev een bomaanslag plaatsvond waarbij een zeventienjarig Israëlisch meisje om het leven kwam. Twee verdachten van deze bomaanslag waren lid van PFLP én medewerkers van UAWC.

Het oriënterend onderzoek

Als strafbepalingen die door mevrouw Kaag zouden zijn overtreden worden in de aangiften vermeld: art. 140a lid 3 in verbinding met art. 140 lid 5 Sr (deelneming aan een terroristische organisatie door het verlenen van geldelijke steun) en art. 421 Sr (financiering van terrorisme).

Uit het oriënterend onderzoek van de Procureur-Generaal volgen geen aanwijzingen dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid is voldaan.

Van deelneming aan een terroristische organisatie als bedoeld in art. 140a Sr door het verlenen van geldelijke steun is slechts sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband van de organisatie. De Procureur-Generaal geeft aan dat er geen enkel aanknopingspunt is te veronderstellen dat deze situatie zich hier voordoet. Een opsporingsonderzoek heeft in zoverre dan ook geen kans van slagen.

De enkele omstandigheid dat twee verdachten van de aanslag op 23 augustus 2019 zowel lid van PFLP als medewerker van UAWC waren, betekent nog niet dat daarmee kan worden gezegd dat sprake is van financiering van een terroristisch misdrijf als bedoeld in art. 421 Sr. Dat wordt niet anders doordat uit onderzoek is gebleken de twee verdachten van de bomaanslag een deel van hun salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten van het door Nederland gefinancierde programma met UAWC. Er zijn volgens de Procureur-Generaal geen aanknopingspunten voor de stelling dat geldelijke steun daadwerkelijk is gebruikt voor terroristische activiteiten.

Voor strafbaarheid op basis van art. 421 Sr (financiering van terrorisme) is opzet vereist. Daarvoor is voldoende dat de betrokkene bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zijn of haar handelen dient om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van daden van terrorisme. Er zijn volgens de Procureur-Generaal geen aanwijzingen dat mevrouw Kaag opzet heeft gehad op het financieren van terrorisme, ook niet in voorwaardelijk zin. Het beleid was er juist op gericht te voorkomen dat de financiering gebruikt zou worden voor doeleinden die in strijd zouden zijn met het Nederlands buitenlands beleid. Als aanwijzingen zouden bestaan van banden tussen UAWC en PFLP, zou geen subsidie worden verstrekt. Er waren geen aanknopingspunten gevonden die de beschuldiging van financiële steun van UAWC aan PFLP konden ondersteunen.

De Procureur-Generaal concludeert dat uit zijn onderzoek geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit een verdenking van enig ambtsdelict kan voortvloeien. Het oriënterend onderzoek heeft geen aanknopingspunten opgeleverd voor een strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangiften tegen mevrouw Kaag.

Publicaties

- Oriënterend onderzoek van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad n.a.v. aangiften tegen mevrouw Kaag in verband met gestelde financiering van terrorisme (pdf, 314 kB)

- Protocol inzake de behandeling van aangiften bij een ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen