Hoge Raad geeft aanwijzingen over de vereiste verwevenheid bij een fiscale eenheid voor de omzetbelasting

18 februari 2022

De Hoge Raad heeft vandaag uitspraak gedaan in een zaak over een fiscale eenheid omzetbelasting en daarbij aanwijzingen gegeven hoe moet worden beoordeeld of twee ondernemers nauw genoeg met elkaar zijn verweven om zo’n fiscale eenheid te vormen Een fiscale eenheid is een groep nauw met elkaar verbonden ondernemers die voor de omzetbelasting als één belastingplichtige wordt behandeld. Goederenleveringen en diensten die door de leden van zo’n fiscale eenheid onderling worden verricht, worden niet belast met omzetbelasting.

De zaak

De belanghebbende, een BV, heeft een schoonmaakbedrijf. De aandelen in belanghebbende worden voor 51% gehouden door een stichting die een ziekenhuis exploiteert en voor 49% door twee andere, niet met de stichting verbonden vennootschappen. De bestuurder van de belanghebbende is een natuurlijk persoon die als manager van de service-eenheid facilitair bij de stichting werkzaam is. De belanghebbende verricht haar schoonmaakwerkzaamheden uitsluitend in het ziekenhuis van de stichting. Omdat de stichting en de belanghebbende menen dat zij een fiscale eenheid zijn, heeft de belanghebbende met betrekking tot haar schoonmaakdiensten geen omzetbelasting aan de stichting in rekening gebracht. Volgens de inspecteur zijn de belanghebbende en de stichting in financieel en organisatorisch opzicht echter niet voldoende nauw verweven om een fiscale eenheid te kunnen vormen. De inspecteur heeft daarom die omzetbelasting nageheven van de belanghebbende.

De uitspraak van de Hoge Raad

De Hoge Raad stelt in zijn arrest voorop dat voor een fiscale eenheid is vereist dat een nauwe verwevenheid bestaat tussen de ondernemers die deel van de groep uitmaken. Die verwevenheid moet in financieel, organisatorisch en economisch opzicht bestaan. Bij de beantwoording van de vraag of dat het geval is, moeten de banden van financiële, organisatorische en economische aard tussen die ondernemers in onderlinge samenhang worden beoordeeld.

Nauwe banden van organisatorische aard zijn er als (i) de ondernemers onder een gezamenlijke, althans als een eenheid functionerende, leiding staan, of (ii) de leiding van de ene ondernemer feitelijk ondergeschikt is aan die van de andere ondernemer. In een geval waarin de onderneming van de ene persoon uitsluitend werkzaamheden verricht voor de andere persoon, zoals in deze zaak de belanghebbende voor de stichting, kunnen deze personen in organisatorisch opzicht nauw verweven zijn als in (i) bedoeld. Dat is zo, als tussen die personen zulke nauwe banden in bestuur en leiding bestaan, dat moet worden aangenomen dat zij samen het bestuur en de leiding voeren met betrekking tot die onderneming.

Bij de banden van financiële aard gaat het erom dat ten minste de meerderheid van de aandelen – inclusief de zeggenschap – in elke vennootschap die tot de ondernemersgroep behoort, direct of indirect in dezelfde handen is. Voor ondernemers/niet-aandelenvennootschappen binnen een groep geldt dat de zeggenschap bij die ondernemers niet kleiner mag zijn dan de zeggenschap die een meerderheidsaandeelhouder bij een aandelenvennootschap heeft. Die zeggenschap moet verder voldoende zijn om ook de financiële positie van de ondernemer/niet-aandelenvennootschap in de gewenste verhouding tot een of meer andere groepsleden te kunnen brengen.

De Hoge Raad heeft de zaak naar een ander Hof verwezen om na te gaan of de banden in organisatorisch en financieel opzicht tussen de belanghebbende en de stichting voldoende nauw zijn om hen samen als fiscale eenheid aan te merken.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2022:269