Hoge Raad: berekening schadeloosstelling na onteigening Hedwigepolder moet gedeeltelijk opnieuw

16 december 2022

De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in de procedure over de schadeloosstelling van de voormalige eigenaar van de – onteigende – Hertogin Hedwigepolder blijft niet geheel in stand. Op twee punten slaagt het cassatieberoep van de Nederlandse Staat en moet over de schadeloosstelling op die punten opnieuw worden beslist. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

Voorgeschiedenis

De Nederlandse Staat heeft de Hedwigepolder in Zeeuws-Vlaanderen onteigend zodat deze ontpolderd kon worden. De Hedwigepolder gaat daardoor, samen met het Verdronken Land van Saeftinghe en de op Vlaams grondgebied gelegen Prosperpolder, deel uitmaken van het getijdengebied van de Westerschelde. De Staat heeft zich daartoe verplicht in een verdrag dat in 2005 is gesloten tussen Nederland en Vlaanderen.

Oordeel rechtbank

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in de procedure over de schadeloosstelling van de voormalige eigenaar van de Hedwigepolder het bedrag aan schadeloosstelling vastgesteld dat de Staat moet betalen in verband met de onteigening. De voormalige eigenaar en de Staat stelden beroep in cassatie in van deze uitspraak.

Bezwaren tegen het oordeel van de rechtbank

De voormalige eigenaar en de Staat hebben ieder bij de Hoge Raad bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop de rechtbank de schadeloosstelling heeft berekend.

Bezwaar van de voormalige eigenaar van de Hedwigepolder en oordeel Hoge Raad over dit bezwaar
De voormalige eigenaar van de Hedwigepolder heeft onder meer naar voren gebracht dat de rechtbank bij de vaststelling van de schadeloosstelling ten onrechte niet is afgeweken van de bestaande regels van het onteigeningsrecht. Gezien de bijzondere aard en achtergrond van de onteigening van de Hedwigepolder vloeit volgens de voormalige eigenaar uit de redelijkheid een hoger bedrag aan schadeloosstelling voort dan uit de bestaande regels van het onteigeningsrecht zou volgen.

De Hoge Raad is van oordeel dat dit bezwaar niet terecht is en dat ook voor de onteigening van de Hedwigepolder de gewone regels van het onteigeningsrecht gelden. Dat betekent dat ook in dit geval voor de werkelijke waarde van het onteigende bepalend is de prijs die tot stand zou komen bij een koop in het vrije commerciële verkeer tussen een redelijk handelende verkoper en een redelijk handelende koper. Die maatstaf biedt voldoende ruimte om rekening te houden met de bijzondere aard en achtergrond van de onteigening van de Hedwigepolder.

Bezwaar van de Staat en oordeel Hoge Raad over dit bezwaar
De Staat heeft als bezwaar naar voren gebracht dat de rechtbank aan de ene kant oordeelt dat de voormalige eigenaar een groot deel van de Hedwigepolder aanhield als duurzame belegging (de gronden waren grotendeels verpacht), terwijl zij aan de andere kant bij de berekening van de schadeloosstelling voor de onteigening van dat deel niet uitsluitend is uitgegaan van de kosten van wederbelegging (kosten verbonden aan het verwerven van vergelijkbare beleggingsobjecten). De rechtbank heeft een middenweg gekozen tussen een berekeningsmethode waarbij wordt uitgegaan van reconstructie (het opnieuw verwerven van gronden die ook wat betreft omvang en ligging vergelijkbaar zijn met de gronden in de Hedwigepolder) en een berekeningsmethode die uitgaat van wederbelegging. De Staat is het er niet mee eens dat de rechtbank zo kiest voor een niet bestaande hybride mengvorm bij de berekening van de schadeloosstelling.

De Hoge Raad is van oordeel dat dit bezwaar terecht is. De rechtbank had voor het deel van de Hedwigepolder dat de voormalige eigenaar aanhield als duurzame belegging, uitsluitend toepassing moeten geven aan de regels die gelden voor de begroting en vaststelling van schadeloosstelling bij wederbelegging. In dat geval was geen plaats voor een berekening van de schadeloosstelling op basis van reconstructie of op basis van een tussenvorm van reconstructie en wederbelegging.

Daarnaast heeft de Staat aangevoerd dat de rechtbank een onjuiste beslissing heeft genomen over de mogelijkheid van verrekening van voor- en nadelen in verband met de onteigening. De Hoge Raad oordeelt dat ook dat bezwaar terecht is.

Vervolg van de procedure

De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het gerechtshof ’s Hertogenbosch. Het gerechtshof zal met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad de schadeloosstelling opnieuw moeten vaststellen.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2022:1874