Veroordelingen wegens poging bevrijding gevangene en voorbereiding kaping helikopter blijven in stand

30 maart 2021

De veroordelingen van negen verdachten wegens betrokkenheid bij de poging tot bevrijding van een gevangene uit de Penitentiaire Inrichting (P.I.) Roermond op 11 oktober 2017 en de voorbereiding van de kaping van een helikopter om die bevrijding te realiseren, blijven in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

Tien verdachten hadden het voornemen om een gevangene die was veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf uit de P.I. Roermond te bevrijden met behulp van een gekaapte helikopter, die zou worden bestuurd door een daarvoor speciaal uit Colombia overgekomen helikopterpiloot.
Een van de verdachten die zich als iemand anders voordeed had daartoe een helikopter geboekt. Een medewerker van het helikopterverhuurbedrijf kreeg argwaan en belde daarop met de politie. De politie startte een onderzoek en deed zich voor als een medewerker van het bedrijf, luisterde telefoons af, verrichte observaties, plaatste bakens onder auto’s en zette andere opsporingsmiddelen in. Uiteindelijk greep de politie in, net voordat een van de verdachten een week later in de helikopter wilde stappen. Een verdachte kwam om het leven bij de vluchtpoging voor de politie. De verdachten werden door het Openbaar Ministerie vervolgd voor onder meer poging tot kaping (van de helikopter) en een poging tot bevrijding (van de gevangene).

Uitspraak rechtbank en gerechtshof

De rechtbank oordeelde dat door het vroegtijdig ingrijpen door de politie nog geen sprake was van zogenoemde uitvoeringshandelingen voor de bevrijding, hetgeen vrijspraak van de poging tot bevrijding van de gevangene tot gevolg had. Het gerechtshof oordeelde anders. Het gerechtshof achtte met name van belang dat de verdachten een langere periode bezig zijn geweest de daadwerkelijke bevrijding van de gevangene te bewerkstelligen. Het hof veroordeelde zes verdachten onder meer voor het medeplegen van de voorbereiding van de kaping en de poging tot bevrijding van de gevangene. Drie verdachten zijn veroordeeld voor medeplichtigheid hieraan. Het hof legde gevangenisstraffen op variërend van zes tot één jaar. De negen verdachten stelden tegen de uitspraak van het hof beroep in cassatie in.

Cassatie(klachten)

De advocaten van de verdachten vroegen de Hoge Raad de veroordelingen te vernietigen. Er zijn in de zaken verschillende cassatieklachten naar voren gebracht. De klachten zagen onder meer op het bewijs van de strafbare poging tot bevrijding van de gevangene. Volgens de advocaten stonden de gedragingen van de verdachten te ver af van de daadwerkelijke bevrijding om van een begin van uitvoering en dus van een strafbare poging te kunnen spreken.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat de cassatieklachten niet slagen. De Hoge Raad legt in zijn arrest uit dat voor een strafbare poging is vereist dat sprake is van gedragingen die kunnen worden gezien als een begin van uitvoering van het misdrijf dat de verdachten willen plegen. Om in een concreet geval te beoordelen of van dat soort gedragingen sprake is, is van belang hoe dicht die gedragingen bij de voltooiing van het misdrijf lagen en hoe concreet die daarop waren gericht. In deze zaak heeft het hof vastgesteld dat met het samenstel van gedragingen van alle verdachten al in vergaande mate feitelijk uitvoering was gegeven aan de sterk planmatige bevrijdingsactie. Die actie zou kort daarna zijn voltooid als de politie niet had ingegrepen door de helikopter niet te laten opstijgen en op te treden tegen de verdachten die met auto’s klaarstonden op respectievelijk de plaats van de tussenlanding en vlakbij de P.I. Roermond. Dat oordeel is volgens de Hoge Raad, gelet op de genoemde beoordelingsfactor, niet onjuist en niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad laat dat oordeel daarom in stand.

Met het oordeel van de Hoge Raad zijn de veroordelingen en de opgelegde straffen definitief.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2021:389