Veroordeling hoofdverdachte in de ‘Chaletmoordzaak Ermelo’ blijft in stand

12 januari 2021

De veroordeling van de hoofdverdachte in de zogenoemde ‘Chaletmoordzaak Ermelo’ wegens onder meer doodslag blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld. Dat geldt ook voor de veroordeling van een tweede verdachte, die overigens niet betrokken was bij de doodslag. De zaak tegen een derde verdachte, die ook niet betrokken was bij de doodslag, moet opnieuw worden behandeld.

De zaak

Op 14 maart 2014 kreeg de brandweer een melding om naar een bungalowpark in Ermelo te gaan waar een bungalow (‘chalet’) in brand zou staan. De brandweer trof in het chalet het stoffelijk overschot aan van een man. Hij was al eerder door zijn familie als vermist opgegeven. Onderzoek wees uit dat hij door geweld om het leven was gekomen.

Het gerechtshof heeft bewezenverklaard dat de vrouwelijke hoofdverdachte het slachtoffer met een bijl en een mes heeft gedood. Ze werd wegens het plegen van doodslag en het daarna in brand steken van haar chalet veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaar en tbs met verpleging.
De tweede verdachte kreeg een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd voor het medeplegen van het in brand steken van het chalet waarin het stoffelijk overschot van het slachtoffer lag; de derde verdachte werd als medeplichtige aan die brandstichting veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met daarnaast de maximale werkstraf. De verdachten stelden beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

De advocaten van de verdachten hebben de Hoge Raad gevraagd de veroordelingen te vernietigen. In de zaak tegen de hoofdverdachte klaagt de advocaat onder meer over het gebruik van de verklaringen van twee medeverdachten voor het bewijs terwijl de advocaat onvoldoende in de gelegenheid is geweest de twee te ondervragen. Hij bestrijdt het oordeel van het hof dat de veroordeling van de verdachte wegens doodslag niet in beslissende mate op de verklaringen van deze twee niet-ondervraagde getuigen berust. Ook in de zaak tegen de derde verdachte is geklaagd over het gebruik van de verklaringen van door de verdediging niet-ondervraagde medeverdachten voor het bewijs. Hier richt het bezwaar zich met name tegen het oordeel van het hof dat het gaat om zelfstandige verklaringen die elkaar over en weer ondersteunen. De betrokkenheid van de tweede verdachte zou volgens de klacht in diens zaak onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.

Oordeel Hoge Raad

In de zaak tegen de hoofdverdachte en de tweede verdachte heeft de Hoge Raad alle cassatieklachten zonder inhoudelijke motivering afgedaan omdat ze ongegrond zijn en geen juridische belangrijke nieuwe vragen oproepen. In verband met de duur van de procedure wordt de opgelegde gevangenisstraf in de zaak van de hoofdverdachte dertien jaar en zes maanden. De opgelegde tbs-maatregel blijft ongewijzigd in stand. De opgelegde gevangenisstraf in de zaak tegen de tweede verdachte wordt 23 maanden.

De Hoge Raad wijst de zaak tegen de derde verdachte terug naar het gerechtshof om opnieuw te worden behandeld. Het oordeel van het hof in die zaak dat de verklaringen van de niet-ondervraagde medeverdachten niet beslissend zijn omdat zij elkaar over en weer ondersteunen, vindt de Hoge Raad juridisch niet juist. Steunbewijs voor een verklaring van een getuige die de verdediging niet kon ondervragen kan niet kan worden gevonden in de verklaring van een of meer andere getuigen die evenmin door de verdediging konden worden ondervraagd.

Uitspraak op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2021:2

ECLI:NL:HR:2021:3

ECLI:NL:HR:2021:4