Ouderling van Jehovah’s Getuigen kan in uitzonderlijke gevallen verschoningsrecht hebben

19 januari 2021

Jehovah’s Getuigen beroepen zich na beslag op het verschoningsrecht. De vaststelling van de rechtbank dat een ouderling van Jehovah’s Getuigen in uitzonderlijke gevallen kan worden aangemerkt als behorend tot de geestelijke stand kan volgens de Hoge Raad in stand blijven. Daarom moet de rechter-commissaris in strafzaken als eerste oordelen of ten aanzien van in beslag te nemen voorwerpen en vastlegging van gegevens bij doorzoekingen in dit geval een verschoningsrecht toekomt aan Jehovah’s Getuigen.

De zaak

Op 19 november 2018 vonden er doorzoekingen plaats in onder meer het hoofdkantoor van de Christelijke Gemeente van Jehovah’s Getuigen in Nederland, de woningen van drie ouderlingen en de zogenoemde Koninkrijkszalen in Assen en Dordrecht. De aanleiding hiervoor waren aangiftes tegen negen (oud-)leden van de gemeenschap vanwege seksueel misbruik. Bij de doorzoekingen zijn stukken in beslag genomen en gegevens vastgelegd. De Christelijke Gemeente van Jehovah’s Getuigen en de ouderlingen zijn niet als verdachten aangemerkt. De Christelijke Gemeente en de ouderlingen maakten bezwaar bij de rechtbank tegen de inbeslagname van stukken. Ze hebben zich in de rechtbankprocedure beroepen op een geheimhoudingsplicht en een daaruit voortvloeiend verschoningsrecht. De rechtbank oordeelde dat noch bij de ouderlingen als lid van een religieus rechterlijk comité, noch bij de Christelijke Gemeente van de Jehovah’s Getuigen sprake is van een geheimhoudingsplicht en een daaruit af te leiden verschoningsrecht. Het beklag werd daarom ongegrond verklaard. Tegen die beslissing stelden de klagers cassatieberoep in bij de Hoge Raad.

Cassatie(klachten)

In cassatie wordt er onder meer over geklaagd dat de rechtbank ten onrechte de behandeling van het klaagschrift niet heeft verwezen naar de rechter-commissaris, omdat die wettelijk gezien moet beslissen over het door de klagers gedane beroep op het (afgeleide) verschoningsrecht.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat in deze beslagkwestie de juiste procedure niet is gevolgd. Tot de beroepsbeoefenaren die op grond van de wet een verschoningsrecht hebben, behoren de arts, de advocaat en de notaris. Ook de geestelijke stand komt dat verschoningsrecht toe. De rechtbank heeft geoordeeld dat een ouderling van Jehovah’s Getuigen soms verschoningsgerechtigd kan zijn. Dat oordeel vindt de Hoge Raad juridisch juist en niet onbegrijpelijk. Uit de beslissing van de rechtbank blijkt immers dat een ouderling in uitzonderlijke gevallen zodanig intensief betrokken kan zijn bij het verlenen van geestelijke hulp en zorg aan gemeenteleden dat hij worden aangemerkt als behorend tot de geestelijke stand tot wie een lid van de gemeente zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde moet kunnen wenden.

Als een (vermeend) verschoningsgerechtigde zich tijdens een doorzoeking op het verschoningsrecht beroept en de justitiële autoriteiten aan dat verzoek voorbijgaan moet volgens de wet de rechter-commissaris daarover beslissen. Deze kan dan eventueel kennis nemen van de in beslag te nemen geschriften en gegevens en bepalen of het verschoningsrecht al dan niet van toepassing is. Over de beslissing van de rechter-commissaris kan vervolgens worden geklaagd bij de rechtbank waarna beroep in cassatie kan worden ingesteld bij de Hoge Raad.

Omdat de stap van de rechter-commissaris in de zaak in kwestie is overgeslagen en daardoor ten onrechte niet de juiste procedure is gevolgd, vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van de rechtbank en stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris om te beslissen over het door de klagers gedane beroep op het (afgeleide) verschoningsrecht.

Uitspraak op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2021:68