Veroordeling spuger wegens bedreiging blijft in stand

9 februari 2021

De veroordeling van een man wegens bedreiging met zware mishandeling omdat hij in april 2020 in Maastricht op het politiebureau richting agenten heeft gespuugd, blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak

De verdachte werd op 26 april 2020 aangehouden op verdenking van bedreiging van een aantal politiemensen. Na zijn overbrenging naar het politiebureau spuugde de verdachte in de richting van vier agenten. De klodder spuug belandde ongeveer twee meter voor de verbalisanten op de grond. Vanwege de ernst van de situatie rond het COVID-19 virus op dat moment, vreesden de verbalisanten daardoor voor hun gezondheid vanwege een mogelijke besmetting met het coronavirus, al dan niet door de nevel van het speeksel.

Het gerechtshof legde vier maanden gevangenisstraf op wegens bedreiging met zware mishandeling. De verdachte stelde tegen deze uitspraak beroep in cassatie in.

Cassatie(klachten)

De advocaat van de verdachte heeft de Hoge Raad gevraagd de veroordeling te vernietigen. Er werd onder meer geklaagd dat uit het door het hof gebruikte bewijs niet zonder meer kan volgen dat bij de politieagenten in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij door besmetting met het coronavirus zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Ook zou geen sprake zijn geweest van opzet.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat deze cassatieklachten niet slagen. Het hof overwoog bij de bewezenverklaring dat het coronavirus Nederland in april 2020 al wekenlang in zijn greep had. Er waren op dat moment nog veel onzekerheden over de aard en de verspreiding daarvan. De verdachte heeft verklaard dat hij wist van de ernst van het coronavirus en de mogelijkheid dat dit zich via speeksel door de lucht verspreidt en dat hij het vaak met zijn moeder over corona had gehad. Gelet op deze verklaring, oordeelde het hof dat hij bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat bij de verbalisanten in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Dat oordeel acht de Hoge Raad juridisch juist en ook begrijpelijk.

Uitspraak op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2021:190