Advies AG aan Hoge Raad: arbitrage-uitspraken in Yukos-zaak kunnen in stand blijven

23 april 2021

De arbitrale uitspraken uit 2014 waarbij de Russische Federatie veroordeeld is tot betaling van schadevergoeding van ongeveer 50 miljard dollar in verband met het niet beschermen van de investeringen van drie grootaandeelhouders in Yukos Oil Company, kunnen in stand blijven. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Vlas de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag.

De zaak

Yukos Oil Company was een van de grootste olie- en gasmaatschappijen in de Russische Federatie. In de jaren ’90 van de vorige eeuw is Yukos geprivatiseerd. In de jaren 2003-2006 heeft de Russische Federatie een aantal omvangrijke belastingheffingen aan Yukos opgelegd en in verband daarmee een belangrijke productiemaatschappij van Yukos geveild. Uiteindelijk is Yukos in 2006 failliet verklaard.

Drie grootaandeelhouders (Veteran Petroleum Ltd., Yukos Universal Ltd. en Hulley Enterprises Ltd.) hebben daarop een arbitrage tegen de Russische Federatie aanhangig gemaakt. Arbitrage is een vorm van particuliere rechtspraak, waarbij onafhankelijke arbiters (het Scheidsgerecht) over de zaak oordelen. De arbitrageprocedure vond plaats in Den Haag en heeft ongeveer tien jaar in beslag genomen. In het arbitrale vonnis van 18 juli 2014 heeft het Scheidsgerecht de Russische Federatie veroordeeld om aan de drie aandeelhouders in totaal 50 miljard dollar te betalen als schadevergoeding. Omdat de arbitrageprocedure in Den Haag plaatsvond, heeft de Russische Federatie vervolgens bij de Nederlandse rechter geëist dat het arbitrale vonnis zou worden vernietigd. De rechtbank gaf de Russische Federatie gelijk; in hoger beroep besliste het gerechtshof dat het vonnis van de rechtbank niet juist is. Dat betekende dat de arbitrale uitspraak weer van kracht werd. Tegen die beslissing stelde de Russische Federatie beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Cassatieprocedure

De Russische Federatie wil dat de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof vernietigt. Daartoe zijn door de Russische Federatie een groot aantal cassatieklachten ingebracht.

De Russische Federatie heeft in een ‘voorprocedure’ bij de Hoge Raad schorsing gevraagd van de tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraken. De Hoge Raad heeft dat schorsingsverzoek op 4 december 2020 afgewezen.

Advies AG

Een groot aantal cassatieklachten ziet op de uitleg die het gerechtshof heeft gegeven aan het Verdrag inzake het Energiehandvest (European Energy Charter, ECT). Het Scheidsgerecht baseerde zijn bevoegdheid om over de vordering van de aandeelhouders te oordelen op art. 26 van de ECT. In de ECT staat dat een geschil tussen een verdragsstaat en een buitenlandse investeerder door middel van arbitrage kan worden beslecht. De RF heeft dit verdrag wel ondertekend, maar nooit geratificeerd. Vernietiging van een arbitrale uitspraak kan maar op een beperkt aantal gronden. Eén van die gronden is dat het Scheidsgerecht niet bevoegd was over de zaak te oordelen. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht berust volgens het hof wel op de ECT. De ECT kent het beginsel van voorlopige toepassing van dat verdrag. Toen de RF de ECT ondertekende, heeft zij de verplichting op zich genomen dat verdrag voorlopig toe te passen, tenzij dat in strijd zou komen met Russisch recht. Dat was volgens het hof niet het geval. De vele cassatieklachten over de motivering van de maatstaf over de voorlopige toepassing en de miskenning van de internationale statenpraktijk slagen volgens de AG niet. Dat geldt ook voor de cassatieklachten over de begrippen ‘investering’ en ‘investeerder’ in de zin van de ECT en over het miskennen van het vereiste van legaliteit van investeringen. Volgens de AG heeft het hof deze begrippen juist toegepast en stelt de ECT geen legaliteitsvereiste. Er bestaat geen algemeen beginsel van internationaal investeringsrecht dat inhoudt dat een scheidsgerecht zich onbevoegd zou moeten verklaren in het geval van een illegale investering en onder de ECT kan illegaliteit hooguit een rol spelen bij de beoordeling van de zaak ten gronde door het scheidsgerecht, aldus de AG. Ook zijn er klachten ingediend over de (vermeende) rol van de secretaris van het Scheidsgerecht en over de motivering van de arbitrale vonnissen. Volgens de Russische Federatie zou de secretaris feitelijk als vierde arbiter zijn opgetreden. Het hof heeft in zijn arrest overwogen dat het Scheidsgerecht partijen had moeten informeren over de rol van de secretaris maar deze schending is volgens het hof niet ernstig genoeg om de arbitrale vonnissen te vernietigen. Dat oordeel van het hof acht de AG juridisch juist. Ook vindt de AG de arbitrale vonnissen voldoende gemotiveerd. Ook alle overige cassatieklachten acht de AG ongegrond.

De Russische Federatie heeft ook verzocht om de Hoge Raad prejudiciële vragen te laten stellen aan het Hof van Justitie EU over de uitleg van de ECT, in het bijzonder over de voorlopige toepassing. De AG vindt dat voor de afdoening van de cassatieklachten niet noodzakelijk.

De AG adviseert de Hoge Raad dan ook het cassatieberoep te verwerpen en daarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand te laten.

Uitspraak Hoge Raad

Het is nog niet bekend wanneer de Hoge Raad uitspraak doet.

De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. De advocaat-generaal maakt deel uit van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:PHR:2021:425