Geweld bij aanhouding leidt niet tot een lagere straf voor een man verdacht van voorbereiden van moord

15 oktober 2019

De veroordeling van een verdachte tot 10 jaar gevangenisstraf wegens voorbereidingshandelingen voor moord en brandstichting, en verboden wapenbezit blijft in stand. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld. Het bij de aanhouding van de verdachte toegepaste geweld is in dit geval niet van invloed op de hoogte van de straf.

Bij de aanhouding van de verdachte op 1 februari 2015 werd door de politie geweld gebruikt, dat onder meer bestond uit de inzet van een politiehond en het geven van vuistslagen. Het gerechtshof stelde hierover het volgende vast. De aanhouding van de verdachte vond plaats door een arrestatieteam dat werd ondersteund door politieagenten van de afdeling Dienst Speciale Interventies. Voorafgaand aan de aanhouding was tijdens een briefing bekend geworden dat de verdachte in verband werd gebracht met zware vuurwapens en dat hij een zware crimineel was die moest worden gestopt. Bij de aanhouding vluchtte de verdachte uit de auto die hij bestuurde. Na een lange en onoverzichtelijke aanhouding te voet door een woonwijk loste de politie een waarschuwingsschot. Hierop reageerde de verdachte niet. Vervolgens is de verdachte door politieagenten op enige afstand onder schot gehouden. Omdat de aanhouding toen nog niet was voltooid en er bij de agenten onzekerheid was over de intenties van de verdachte en het bezit van een (zwaar) vuurwapen, is een politieagent met een politiehond naar de verdachte toegelopen. Om te voorkomen dat verdachte weer zou vluchten, trapte de agent hem in de rug waardoor hij op de grond kwam te liggen. Daarna werd aan de hond een commando gegeven waardoor deze de verdachte in zijn been beet. Omdat de verdachte mogelijk gewapend was maar niet reageerde op het commando van de agent om zijn handen te tonen, sloeg de agent hem met meerdere vuistslagen tegen het hoofd. Daarop toonde de verdachte zijn handen en kon hij worden gefixeerd, geboeid en afgevoerd.

Het gerechtshof oordeelde dat sprake was van een dynamische en potentieel risicovolle situatie waarin de verdachte bevelen van de politie negeerde en niet zeker was of hij een vuurwapen droeg. Het door de agent toegepaste geweld was volgens het hof noodzakelijk om de aanhouding te voltooien en het toegepaste geweld was onder die omstandigheden niet buitenproportioneel.

De verdachte stelde beroep in cassatie in. In cassatie wordt geklaagd dat het Hof bij de strafoplegging geen rekening heeft gehouden met het toegepaste geweld bij zijn aanhouding. Dat geweld is in de visie van de verdediging wel buitenproportioneel geweest en zou tot strafvermindering moeten leiden.

De Hoge Raad verwerpt deze cassatieklacht. Het Hof heeft naar het oordeel van de Hoge Raad zijn beslissing voldoende gemotiveerd. Het toegepaste geweld was, gelet op de omstandigheden waaronder de aanhouding moest plaatsvinden en het gedrag van de verdachte, passend.

Met de uitspraak van de Hoge Raad is de veroordeling en de oplegging van 10 jaar gevangenisstraf definitief.

Uitspraak

ECLI:NL:HR:2019:1590