Vordering cassatie in het belang der wet: bij vergoeding proceskosten in Mulderzaken blijven aansluiten bij het bestuursrecht

26 november 2019

Bij de vergoeding van proceskosten in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder) moet aansluiting blijven worden gezocht bij de Algemene wet bestuursrecht. Dat schrijft advocaat-generaal (AG) Harteveld vandaag in een vordering cassatie in het belang der wet. De opvatting van de AG betekent dat een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zou moeten worden vernietigd waarbij van een andere benadering werd uitgegaan.

Wet Mulderzaken

De zogenoemde Wet Mulderzaken betreffen een groot aantal verkeersovertredingen dat volgens het bestuursrecht wordt afgedaan en niet volgens het strafrecht. Deze zaken worden - wanneer er beroep is ingesteld - behandeld door de kantonrechter en in hoger beroep door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De rechter is daarbij bevoegd om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Bij deze kostenveroordeling is altijd aansluiting gezocht bij de Algemene wet bestuursrecht. Tot nu toe werd er ook een proceskostenvergoeding toegekend in gevallen waarin alleen de beslissing van de kantonrechter of de officier van justitie moest worden vernietigd, terwijl de sanctiebeschikking in stand bleef.

De zaak

Aan de betrokkene werd een (inleidende) sanctiebeschikking opgelegd van 177 euro voor het overschrijden van de maximumsnelheid op de autosnelweg. De betrokkene stelde daartegen beroep in bij de officier van justitie. Het beroepschrift bevatte onder meer een verzoek om meer tijd om de gronden aan te vullen. Nadat die aanvulling uitbleef, heeft de officier van justitie het beroep ongegrond verklaard. De betrokkene stelde vervolgens beroep in bij de kantonrechter. Ook daar motiveerde hij zijn beroepschrift niet, ook niet nadat een verzuimbrief was verzonden. De kantonrechter verklaarde het beroep daarop niet-ontvankelijk. In hoger beroep bij het gerechtshof betwistte de betrokkene dat hij een verzuimbrief heeft ontvangen. Omdat niet is gebleken dat deze verzuimbrief daadwerkelijk was verzonden, werd het hoger beroep gegrond verklaard. Inhoudelijk oordeelde het hof dat de gedraging van de betrokkene op basis van de gegevens in het zaakoverzicht, de bijbehorende foto’s en de schouwrapporten vast stond. Daarmee bleef de sanctiebeschikking in stand.

Op het punt van de proceskostenvergoeding kende het hof deze niet toe en gaf bij zijn beslissing aan in het vervolg voor een andere benadering te kiezen. Het hof is van oordeel dat er alleen nog aanleiding is voor een proceskostenvergoeding als de sanctiebeschikking wordt vernietigd. Dit beoordelingskader sluit volgens het hof aan bij de regeling van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (vergoeding van kosten rechtsbijstand als een rechtszaak/procedure is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel), die onder andere geldt voor overtredingen die in ernst niet substantieel afwijken van gedragingen die via de Wet Mulder worden afgedaan. Ook doet deze benadering volgens het hof recht aan de bedoeling van de wetgever om het aanwenden van rechtsmiddelen in de Mulder-procedure met name gericht te laten zijn op de vraag of de sanctie terecht is opgelegd.

Cassatie in het belang der wet

Wettelijk is het niet mogelijk tegen beslissingen van het hof als (enige) hoger beroepsrechter cassatie in te stellen. Wel stelde de advocaat-generaal bij de Hoge Raad een vordering cassatie in het belang der wet in. Reden hiervoor is dat de beslissing van het hof niet in lijn is met de lijn van de hoogste bestuursrechters in het land. Daarmee is de rechtseenheid in het geding. Ook is het belang van een uitspraak van de Hoge Raad op dit punt groot, met name voor een groep gemachtigden die betrokkenen in Wet Mulderzaken – doorgaans op no-cure-no-pay-basis – bijstaan.

De vraag die de AG aan de Hoge Raad voorlegt is of bij de toekenning van proceskostenvergoeding aansluiting kan worden gezocht bij het strafprocesrecht en dat daarmee de vergoeding categorisch, namelijk in alle gevallen waarbij de sanctiebeschikking niet wordt vernietigd, wordt uitgesloten.

Opvatting advocaat-generaal

Het antwoord van de AG daarop is nee. De AG vindt de beslissing van het hof juridisch onjuist. Het wettelijk kader voor de proceskostenvergoeding in Wet Mulder-zaken ligt vast. De wetgever heeft bij de totstandkoming van de wet bedoeld dezelfde regeling te treffen voor proceskostenvergoeding in Wet Mulderzaken als in het algemeen bestuursrecht. Voor een uitleg zoals die door het hof is toegepast en die meebrengt dat in alle gevallen de proceskosten slechts worden vergoed als de inleidende beschikking wordt vernietigd is wettelijk gezien geen ruimte. In een aantal gevallen is dat namelijk niet redelijk, bijvoorbeeld als de sanctie wordt gematigd of zelfs vervalt. De advocaat-generaal vindt wel dat bij kennelijk misbruik van procesrecht er een lagere of helemaal geen kostenvergoeding kan worden toegekend, maar dan moet de rechter dat wel motiveren. Of met de Wet Mulder als geheel richting het strafrecht moet worden opgeschoven is een vraag die de wetgever zal moeten beantwoorden; die vraag gaat het rechtsvormend vermogen van de rechter te buiten.

Uitspraak Hoge Raad

De uitspraak van de Hoge Raad is voorlopig bepaald op 21 januari 2020.

Wat is cassatie in het belang der wet?
Het belang van de cassatierechtspraak is niet alleen te vinden in de controle op de juiste toepassing van het recht in een zaak, maar ook in de vorming van nieuw recht. Wordt in een bepaalde zaak geen cassatieberoep ingesteld of is cassatie niet mogelijk, dan kan de Hoge Raad niet zelf oordelen over in die zaak door rechtbank of gerechtshof beoordeelde rechtsvragen. Toch kan in het algemeen belang beantwoording van een rechtsvraag door de Hoge Raad wenselijk zijn. In dat geval biedt de wet aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad de mogelijkheid cassatie in het belang der wet in te stellen. Cassatie in het belang der wet heeft geen rechtsgevolgen voor de betrokken partijen.

Uitspraak

ECLI:NL:PHR:2019:1201