Forfaitair rendement box 3 niet meer haalbaar voor de jaren 2013 en 2014
De regeling van de vermogensrendementsheffing in de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (box 3, inkomen uit sparen en beleggen) bevat een forfaitair rendementspercentage van 4%. Bij de totstandkoming van dat percentage heeft de wetgever zich op het standpunt gesteld dat die 4% voor een lange reeks van jaren haalbaar mag worden geacht zonder dat belastingplichtigen daar (veel) risico voor hoeven te nemen. De Hoge Raad heeft vandaag geoordeeld dat die 4% voor de jaren 2013 en 2014 niet meer haalbaar was zonder dat belastingplichtigen daar (veel) risico voor hoeven te nemen.
Mensen die vinden dat in de vermogensrendementsheffing te weinig rekening wordt gehouden met de rente op spaarsaldi hebben op grote schaal bezwaar gemaakt tegen de box 3 heffing in hun aanslag inkomstenbelasting voor de jaren 2013 en 2014. De Staatssecretaris van Financiën heeft in overleg met de Bond voor Belastingbetalers zes zaken geselecteerd die aan de rechter zijn voorgelegd door middel van de zogenoemde massaalbezwaarprocedure. Daarnaast zijn sommige mensen voor de jaren 2013 en 2014 zelf een procedure begonnen. In geschil is in al die gevallen of de regeling van box 3 op stelselniveau in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EP). De uitspraak van de Hoge Raad van vandaag is het sluitstuk van deze procedures en heeft enkel betrekking op de regeling van box 3 voor de jaren 2013 en 2014.
Het oordeel dat voor de jaren 2013 en 2014 een rendement van 4% niet haalbaar was zonder dat belastingplichtigen daar (veel) risico voor hoeven te nemen, wil nog niet zeggen dat sprake is van een schending van het door artikel 1 EP beschermde recht op ongestoord genot van eigendom. Daarvoor is vereist dat belastingplichtigen voor de jaren 2013 en 2014 worden geconfronteerd met een zogenoemde buitensporig zware last. Hierbij moet ook worden gekeken naar het belastingtarief (30%). De Hoge Raad heeft vandaag geoordeeld dat belastingplichtigen op stelselniveau worden geconfronteerd met een buitensporig zware last als de belastingdruk in box 3 voor het jaar 2013 of het jaar 2014 hoger is dan het gemiddeld zonder (veel) risico’s haalbare rendement.
De Hoge Raad is, gelet op zijn overwegingen over de haalbaarheid en de buitensporig zware last, van oordeel dat de heffing van box 3 op stelselniveau een schending van artikel 1 EP vormt als het nominaal in box 3 te behalen rendement voor de jaren 2013 en 2014 gemiddeld lager is dan 1,2% (4% van 30%).
Voor de gevolgen van een dergelijke schending op stelselniveau van het recht op het ongestoorde genot van eigendom (artikel 1 EP) kan de Hoge Raad in beginsel geen oplossing bieden. Daarbij moeten namelijk op stelselniveau keuzes worden gemaakt die niet voldoende duidelijk uit het stelsel van de wet zijn af te leiden. In de verhouding tot de wetgever past de rechter dan terughoudendheid bij het voorzien in een oplossing op stelselniveau.
Voor ingrijpen van de rechter is wél plaats als een individuele belastingplichtige in strijd met artikel 1 EP wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporig zware last (wegens de gevolgen van de heffing van box 3 in samenhang met zijn of haar gehele financiële situatie). Die individuele toets valt echter buiten het bereik van deze massaalbezwaarprocedures over de regeling van box 3 op stelselniveau voor de jaren 2013 en 2014.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft tot gevolg dat de Belastingdienst de bezwaren tegen de box 3 heffing voor de jaren 2013 en 2014 kan gaan afwikkelen.