Nederlandse Staat in zeer beperkte mate aansprakelijk in zaak 'Mothers of Srebrenica'

19 juli 2019

De Nederlandse Staat is in zeer beperkte mate aansprakelijk in de zogenoemde zaak ‘Mothers of Srebrenica’. Die aansprakelijkheid is beperkt tot 10 procent van de geleden schade van ongeveer 350 slachtoffers. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.

De zaak
De zaak ziet op de gebeurtenissen die in 1995 hebben plaatsgevonden rond de val van de stad Srebrenica op 11 juli 1995 en bij de evacuatie in de dagen daarna vanaf de ‘mini safe area’ van Dutchbat. Centraal staat de vraag of de Nederlandse Staat (geheel of gedeeltelijk) aansprakelijk kan worden gehouden jegens de nabestaanden van de moslimmannen die toen door de Bosnische Serven zijn vermoord. De nabestaanden vinden dat Dutchbat te weinig heeft gedaan om de opmars van de Bosnische Serven te stuiten en de bevolking te beschermen. Ook heeft Dutchbat volgens hen onrechtmatig gehandeld door mee te werken aan de evacuatie van de vluchtelingen die naar de ‘mini safe area’ van Dutchbat in Potočari waren gevlucht. Bij de evacuatie op 12 en 13 juli 1995 zijn de mannelijke vluchtelingen door de Bosnische Serven van de overige vluchtelingen gescheiden en afgevoerd, waarna zij zijn vermoord.

Oordeel gerechtshof
Het gerechtshof in Den Haag oordeelde dat de Staat in twee opzichten onrechtmatig heeft gehandeld. In de eerste plaats door bij de evacuatie op 13 juli 1995 de vluchtelingen in groepen en door een sluis naar de bussen te laten gaan, waardoor de afscheiding van de mannelijke vluchtelingen door de Bosnische Serven gemakkelijker werd gemaakt. In de tweede plaats door de ongeveer 350 mannelijke vluchtelingen die zich aan het eind van de middag van 13 juli 1995 op de compound bevonden, niet de keuze te bieden om op de compound te blijven. Volgens het Hof is hierdoor aan deze groep vluchtelingen een kans van 30 procent onthouden om te ontkomen aan mishandeling en executies. De Staat werd daarmee aansprakelijk gesteld voor 30 procent van de schade die is geleden door de nabestaanden.

Cassatie
Zowel de Staat als de nabestaanden stelden beroep in cassatie in.

Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad wijst – net als het Hof – de aansprakelijkheid van de Staat af voor het handelen van Dutchbat tot aan het begin van de evacuatie op 12 juli 1995. Dutchbat opereerde tot dat moment onder verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties (VN). Dat brengt volgens internationaal recht mee dat de gedragingen van Dutchbat niet als gedragingen van Nederland gelden maar als gedragingen van de VN. De Nederlandse Staat kan daarom niet aansprakelijk zijn voor de gebeurtenissen die tot de val van de stad Srebrenica hebben geleid.

Rond de val van de stad Srebrenica op 11 juli 1995 hebben ongeveer 25.000 vluchtelingen hun toevlucht gezocht bij Dutchbat. Zij verbleven deels in de compound en deels in het daarnaast gelegen gebied dat met linten en pantservoertuigen was afgezet (tezamen: de ‘mini safe area’). De omstandigheden in de ‘mini safe area’ waren erbarmelijk. Door de VN en de Staat is toen besloten tot evacuatie van de vluchtelingen en van Dutchbat. Vanaf dat moment oefende ook de Staat effective control uit over de gedragingen van Dutchbat en kunnen gedragingen van Dutchbat aan de Staat worden toegerekend. De evacuatie van de vluchtelingen is onder begeleiding van Dutchbat op woensdag 12 juli 1995 in de middag begonnen. Vanaf de avond van 12 juli wist Dutchbat dat de mannelijke vluchtelingen, nadat zij door de Bosnische Serven van de overige vluchtelingen waren gescheiden, het reële risico liepen op mishandeling en executie. Die wetenschap was dus aanwezig toen Dutchbat de evacuatie van vluchtelingen buiten de compound op de mini safe area op donderdagochtend 13 juli voortzette. Het blijven begeleiden van die evacuatie is naar het oordeel van de Hoge Raad niet onrechtmatig. Voor het lot van de vluchtelingen zou het niets hebben uitgemaakt als Dutchbat zijn medewerking had beëindigd omdat de evacuatie hoe dan ook zou zijn voortgezet door de Bosnische Serven. Het stoppen van die begeleiding zou geen invloed hebben gehad op het risico voor de mannelijke vluchtelingen die buiten de compound verbleven omdat zij zich niet konden verbergen. Ook als Dutchbat zou stoppen met het begeleiden van de evacuatie, zouden de Bosnische Serven deze mannen dus van de overige vluchtelingen scheiden en afvoeren. Dutchbat mocht ervoor kiezen de begeleiding voort te zetten om te voorkomen dat vrouwen en kinderen onder de voet zouden worden gelopen.

De Staat heeft volgens de Hoge Raad wél onrechtmatig gehandeld waar het de evacuatie betreft van de 5.000 vluchtelingen die aan het einde van de middag op 13 juli 1995 nog op de compound zelf verbleven. Onder hen bevonden zich ongeveer 350 mannen, zonder dat de Bosnische Serven dat wisten omdat dat voor hen niet zichtbaar was. Dutchbat heeft nagelaten aan deze 350 mannelijke vluchtelingen de keuze te bieden om daar achter te blijven, hoewel dat wel mogelijk was geweest. Daardoor heeft Dutchbat deze mannelijke vluchtelingen de kans onthouden om uit handen van de Bosnische Serven te blijven. Dat was onrechtmatig omdat Dutchbat wist dat de mannelijke vluchtelingen een ernstig risico liepen op mishandeling en moord door de Bosnische Serven, en al het mogelijke gedaan moest worden om dat te voorkomen. De kans dat de mannelijke vluchtelingen, als hun die keuze wel was gegeven, uit handen van de Bosnische Serven zouden zijn gebleven, was klein maar niet verwaarloosbaar. De Bosnische Serven zouden naar alle waarschijnlijkheid door inspecties op de compound hebben ontdekt dat daar mannelijke vluchtelingen waren achtergebleven. Zij zouden vervolgens alles op alles hebben gezet om hen alsnog van de compound af te (doen) voeren met alle gevolgen van dien. De kans op effectieve hulp voor Dutchbat door de internationale gemeenschap, bij voorbeeld door middel van air strikes, was niet groot. De Hoge Raad schat de kans dat de mannelijke vluchtelingen uit handen van de Bosnische Serven zouden zijn gebleven als hun de keuze was geboden om op de compound te blijven, op 10 procent. Die kans is dus beperkter dan de 30 procent waartoe het Hof kwam.

De aansprakelijkheid van de Staat is daarom beperkt tot 10 procent van de schade die de nabestaanden van deze 350 mannelijke vluchtelingen hebben geleden. De nabestaanden kunnen die schade op de Staat verhalen.

Uitspraak

ECLI:NL:HR:2019:1223