Naheffing motorrijtuigenbelasting op auto met buitenlands kenteken geen verboden discriminatie

5 april 2019

Het naheffen van motorrijtuigenbelasting (wegenbelasting) van Nederlandse inwoners met een andere nationaliteit die in Nederland rijden met een auto met buitenlands kenteken, is in beginsel geen verboden discriminatie naar nationaliteit.

Dat heeft de Hoge Raad vandaag geantwoord op prejudiciële vragen van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Inwoners van Nederland die in Nederland feitelijk beschikken over een auto met buitenlands kenteken moeten daarvoor motorrijtuigenbelasting betalen. Dit geldt zowel voor inwoners met de Nederlandse nationaliteit als voor inwoners met een andere nationaliteit. Als de motorrijtuigenbelasting niet is betaald, kan deze worden nageheven.

In de praktijk bleek moeilijk te controleren sinds wanneer een auto met buitenlands kenteken ter beschikking staat aan een inwoner van Nederland, en dus ook sinds wanneer voor die auto motorrijtuigenbelasting is verschuldigd. Daarom is in 2014 een nieuwe wettelijke regeling ingevoerd. Deze regeling komt erop neer dat als geconstateerd wordt dat iemand in Nederland feitelijk beschikt over een auto met buitenlands kenteken, wordt aangenomen dat hij voor die auto motorrijtuigenbelasting is verschuldigd sinds het moment waarop hij in de basisregistratie personen (BRP) is ingeschreven of had moeten zijn ingeschreven. Als gevolg van deze regeling kan de periode waarover motorrijtuigenbelasting wordt nageheven (veel) langer zijn dan de periode van vijf jaar die normaal gesproken geldt voor naheffing van belasting.

In twee zaken bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant is op grond van de nieuwe regeling motorrijtuigenbelasting nageheven van twee inwoners van Nederland met een buitenlandse nationaliteit. Tijdens een controle in 2016 werden zij rijdend aangetroffen in een auto met buitenlands kenteken waarvoor geen motorrijtuigenbelasting was betaald. De Rechtbank heeft aan de Hoge Raad de vraag voorgelegd of de nieuwe naheffingsregeling een verboden discriminatie naar nationaliteit inhoudt.

De Hoge Raad oordeelt dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord, op voorwaarde dat de periode waarover motorrijtuigenbelasting wordt nageheven niet langer is dan de periode van vijf jaar die normaal gesproken geldt voor naheffing van belasting. Voor een dergelijke langere periode bestaat namelijk geen rechtvaardiging.

Voor de twee zaken betekent dit dat geen sprake is van een verboden discriminatie, omdat vaststaat dat in die zaken de periode waarover motorrijtuigenbelasting is nageheven, korter is dan vijf jaar.

Uitspraken

ECLI:NL:HR:2019:482
ECLI:NL:HR:2019:483