Strafoplegging Valkenburgse zedenzaak blijft in stand

20 februari 2018

De door het gerechtshof in Den Bosch opgelegde straffen in de zogenoemde Valkenburgse zedenzaak zijn niet in strijd met het wettelijk taakstrafverbod. De strafoplegging blijft dan ook in stand. Dat oordeelt de Hoge Raad vandaag in de strafzaken tegen zes verdachten.

In het Wetboek van Strafrecht is een taakstrafverbod neergelegd voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van een aantal misdrijven. Van het taakstrafverbod mag worden afgeweken als naast de taakstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.

Het gerechtshof in Den Bosch veroordeelde eind december 2016 23 klanten van een minderjarig meisje dat werkte als prostituee tot één dag – en in een van de zaken: twee dagen – cel en een taakstraf wegens jeugdprostitutie. Jeugdprostitutie valt onder de misdrijven waarvoor het taakstrafverbod geldt.

Het OM was het met deze straffen niet eens en stelde in zes zaken cassatie in. In cassatie heeft het OM aangevoerd dat het opleggen van een taakstraf zonder substantiële gevangenisstraf in strijd is met de strekking en de bedoeling van de wet.

De straftoemeting kan beperkt worden getoetst in cassatie. Aan de feitenrechter komt een grote vrijheid toe bij de strafoplegging. De Hoge Raad toetst alleen of de feitenrechter de wet en regelgeving goed heeft uitgelegd en of dit begrijpelijk is en voldoende is gemotiveerd.

De Hoge Raad oordeelt in deze zaak dat de opvatting van het OM onjuist is. De wet staat toe dat van het taakstrafverbod kan worden afgeweken als naast de taakstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd. Als naast een taakstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd bedraagt die gevangenisstraf volgens de wet ten minste één dag en ten hoogste zes maanden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één of twee dagen, naast een taakstraf, is dus niet in strijd met de wet. Ook vindt de Hoge Raad dat de motivering van de strafoplegging door het Hof niet onbegrijpelijk is en voldoende is gemotiveerd.

Nu geen van de cassatieklachten leidt tot vernietiging van de uitspraken, zijn deze daarmee definitief.

Publicatie op rechtspraak.nl

ECLI:NL:HR:2018:202
ECLI:NL:HR:2018:231
ECLI:NL:HR:2018:232
ECLI:NL:HR:2018:233
ECLI:NL:HR:2018:234
ECLI:NL:HR:2018:235