Conclusie AG: ontoelaatbaarheid uitlevering Said C. aan Marokko kan niet in stand blijven

2 oktober 2018

De beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 februari 2018 om de uitlevering van Said C. aan Marokko ontoelaatbaar te verklaren, kan niet in stand blijven. Dat adviseert plv. advocaat-generaal (AG) Paridaens de Hoge Raad in haar conclusie van vandaag.

Marokko heeft Nederland om de uitlevering van Said. C. verzocht om hem in dat land te vervolgen wegens de oprichting van een criminele organisatie, omkoping en internationale drugshandel. Nederland heeft geen specifiek uitleveringsverdrag met Marokko.

Als Nederland een verzoek krijgt om iemand uit te leveren moet allereerst de (uitleverings)rechter oordelen over de toelaatbaarheid van de uitlevering.

De rechtbank verklaarde de uitlevering van Said C. aan Marokko ontoelaatbaar. De rechtbank oordeelde dat sprake was van een dreigende flagrante schending van het recht op een eerlijk proces in Marokko. Volgens de rechtbank is er een reëel risico dat verklaringen door medeverdachten van Said C. zijn afgelegd nadat zij zijn behandeld in strijd met het in artikel 3 EVRM neergelegde verbod op foltering en een onmenselijke en vernederende behandeling of bestraffing, en dat deze verklaringen als bewijs tegen hem zullen worden gebruikt in het proces in Marokko. Daarom bestaat een reëel gevaar dat hij een zodanig oneerlijk proces zal krijgen, dat de uitlevering moet worden geweigerd. De door Marokko afgegeven garanties zijn volgens de rechtbank onvoldoende om dit gevaar weg te nemen. Ook oordeelde de rechter dat bepaalde stukken ontbraken die vereist zijn in de uitleveringsprocedure.

Het Openbaar Ministerie (OM) was het met de beslissing van de rechtbank niet eens en stelde beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.

Het OM is van mening dat de rechtbank de uitlevering ten onrechte ontoelaatbaar heeft verklaard. Door het OM is onder meer aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat het risico op een flagrante schending van het recht op een eerlijk proces bestaat en dat de rechtbank de door Marokko afgegeven garanties ten onrechte onvoldoende heeft geacht om het gevaar op die schending uit te sluiten. Deze cassatieklachten kunnen naar het oordeel van de plv. AG worden verworpen.

Het OM heeft ook aangevoerd dat de rechtbank de uitlevering alleen ontoelaatbaar had mogen verklaren indien zij had vastgesteld dat C. na te zijn uitgeleverd naar Marokko daar geen effectief rechtsmiddel zou hebben tegen de dreigende flagrante inbreuk. Nu dit niet is vastgesteld, is niet de rechtbank, maar de minister bevoegd te oordelen over een beroep op mensenrechtenschendingen. In de visie van de plv. AG is deze cassatieklacht terecht. De eisen die de Hoge Raad daarover heeft geformuleerd in een overzichtsarrest van 2017 (verwijzing: ECLI:NL:HR:2017:463) gelden naar haar oordeel ook in geval het uitleveringsverzoek niet is gebaseerd op een uitleveringsverdrag zoals in deze zaak. Naar het oordeel van de plv. AG heeft de rechtbank niet vastgesteld dat een effectief rechtsmiddel ontbreekt. Met een effectief rechtsmiddel wordt hier bedoeld dat ook in Marokko het verweer kan worden gevoerd dat de verklaringen zijn verkregen in strijd met artikel 3 EVRM en dat dit verweer ook effectief wordt onderzocht. En dat als het verweer gegrond blijkt, de verklaringen vervolgens niet ten nadele van C. mogen worden gebruikt.

Tot slot heeft het OM geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat de uitlevering moet worden geweigerd omdat bepaalde uitleveringsstukken ontbraken. In de cassatieprocedure zijn deze stukken alsnog aan het uitleveringsdossier toegevoegd.

De AG adviseert het cassatieberoep van het OM te honoreren, de beslissing van de rechtbank te vernietigen, het uitleveringsverzoek opnieuw te laten behandelen door de Hoge Raad, zoals in de wet is voorgeschreven, en voor die behandeling Said C. ook op te roepen om te worden gehoord over het verzoek tot zijn uitlevering.

Het is nog niet bekend wanneer de Hoge Raad uitspraak doet.


De conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat al dan niet te volgen. De advocaat-generaal is lid van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.

Uitspraak

ECLI:NL:PHR:2018:1086