Banner Jaarverslag

Iedereen die een klacht heeft over de manier waarop een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zich in de uitoefening van zijn functie ten opzichte van hem of haar heeft gedragen kan een klacht indienen bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Zo’n klacht moet gaan over het gedrag van een rechter; klagen over een rechterlijke beslissing is uitdrukkelijk uitgesloten. Informatie over de klachtregeling is te vinden op de website van de Hoge Raad.

De instroom van klachten blijft in vergelijking met de jaren voor 2023 hoog. Niet alleen zijn er meer klagers, ook klagen individuele klagers vaak over meerdere rechters en procedures.

In 2023 zijn 121 klachten bij de procureur-generaal ingediend. Ter vergelijking: in 2022 waren 108 klachten ingediend. De 121 klachten zijn op 9 na alle in 2023 afgehandeld. Zes van deze klachten zijn begin 2024 afgehandeld. Daarnaast zijn in 2023 nog 10 klachten uit 2022 afgehandeld.

Twee klagers stelden dezelfde rechtsvraag aan de orde in hun klachten. De procureur-generaal heeft deze klagers bericht dat hij voornemens is de betreffende rechtsvraag in één van de klachtzaken ter beantwoording voor te leggen aan de Hoge Raad.

Categorieën klachten

Klachten met betrekking tot een rechterlijke beslissing

Net als in de afgelopen jaren had in 2023 een groot deel van de behandelde klachten betrekking op een rechterlijke beslissing. In de verslagperiode werd in 67 van de afgehandelde klachtzaken (onder meer) aangevoerd dat de klager het niet eens was met een rechterlijke beslissing.

Het begrip “rechterlijke beslissing” ziet niet enkel op de eindbeslissing in een zaak. Ook over andere beslissingen van een rechter kan in de klachtprocedure niet worden geklaagd. Zo was er een klacht die inhield dat het hof niet was uitgegaan van de juiste gegevens, zoals de rechtbank in haar vonnis had vastgesteld. Het hof zou verder de goede procesorde hebben geschonden door na de conclusie van antwoord niet de verschijning van partijen ter zitting te bevelen. Daarnaast zou het hof ten onrechte de gedaagde in eerste aanleg hebben aangemerkt als appellant. De (plaatsvervangend) procureur-generaal heeft de klager erop gewezen dat de vaststelling van de feiten, de beslissing om al dan niet een mondelinge behandeling te houden en de aanduiding van de processuele rollen van partijen rechterlijke beslissingen zijn of berusten op rechterlijke beslissingen. De wettelijke klachtregeling is niet bedoeld om beslissingen van een rechter opnieuw te doen beoordelen of te doen veranderen. De (plaatsvervangend) procureur-generaal kon de klachten daarom niet in behandeling nemen.

Een andere klacht had betrekking op de afwijzing door de rechter van een verzoek van de klager om het onderzoek ter zitting met gesloten deuren te laten plaatshebben. De procureur-generaal legde uit dat het algemeen wettelijk uitgangspunt is dat zittingen openbaar zijn. Volgens de wet kan de rechter bepalen dat het onderzoek ter zitting geheel of gedeeltelijk zal plaatshebben met gesloten deuren. Dit betekent dat de klacht gericht was tegen een rechterlijke beslissing. De procureur-generaal kon de klacht daarom niet in behandeling nemen. Daarnaast klaagde deze klager ten behoeve van een andere persoon, van wie ook zaken op die zitting behandeld werden. De procureur-generaal merkte op dat volgens de wettelijke klachtregeling een klacht betrekking moet hebben op een gedraging van de rechter jegens de klager. Zelfs in het geval dat sprake zou zijn van een gedraging van een rechter in de uitoefening van zijn rechtsprekende functie, geldt dat geen sprake was van een gedraging jegens de klager. Alleen daarom al kan de procureur-generaal ook die klacht niet in behandeling nemen.

In een andere zaak werd geklaagd over een rechter die bij beschikking een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) had verleend. De klager vond dat de gang van zaken in strijd was met de beginselen van een goede procesorde en dat een en ander enerzijds was verweven met het bepaalde in art. 6 EVRM en anderzijds verband hield met de bejegening van hem door de rechter. De (plaatsvervangend) procureur-generaal heeft uitleg gegeven over het systeem van de Wvggz. Hij merkte op dat de Wvggz de rechter de bevoegdheid geeft de betrokkene te horen in de accommodatie waar de betrokkene verblijft en dat de rechter bij dergelijke zittingen niet verplicht is een toga te dragen. Verder bepaalt de rechter de orde op de zitting. Hieronder valt hoe de zitting verloopt en in hoeverre iemand in staat wordt gesteld te vertellen hoe hij over een zorgmachtiging denkt. De rechter is ook verplicht ambtshalve na te gaan of er andere, minder ingrijpende alternatieven dan een zorgmachtiging voorhanden zijn. De (plaatsvervangend) procureur-generaal merkte op dat dit betekent dat de klachten van de klager over de procedure en de beschikking betrekking hebben op beslissingen van de rechter. Dergelijke klachten kan de (plaatsvervangend) procureur-generaal niet in behandeling nemen.

Een andere klacht hield in dat de rechter in twee wrakingsprocedures zou hebben ontkend dat bepaalde mededelingen door, namens of in overleg met haar zijn gedaan aan de klager. De eerste mededeling zou aan de klager zijn gedaan toen hij kort voor de zitting om uitstel verzocht, omdat hij positief was getest op corona. De klager zei dat hij van de griffie te horen kreeg dat de zitting doorgang zou vinden en dat de rechter zou hebben gezegd: “Het is nu een keer klaar”. De tweede mededeling volgde op het verzoek van de klager om een last tot toevoeging. De griffie had meegedeeld dat de rechter de last niet heeft willen verstrekken. Na beide mededelingen had de klager de rechter gewraakt. De rechter heeft in de wrakingsprocedures volgens de klager gelogen door te zeggen dat de uitspraken van de griffie niet door, namens of in overleg met haar zijn gedaan. Beide wrakingsverzoeken zijn door de wrakingskamer afgewezen. De (plaatsvervangend) procureur-generaal constateerde dat de klager en de rechter klaarblijkelijk van mening verschillen over wat zich feitelijk heeft afgespeeld. In beide gevallen heeft de wrakingskamer het standpunt van de rechter gevolgd en de verzoeken van de klager afgewezen. In het geval er ten aanzien van de klacht een uitspraak van een rechterlijke instantie is gedaan waartegen geen rechtsmiddel openstaat, is de (plaatsvervangend) procureur-generaal niet verplicht de klacht in behandeling te nemen. De (plaatsvervangend) procureur-generaal zag geen reden om van die regel af te wijken en nam de klacht niet in behandeling.

Klachten over een gedraging van een rechter

Een andere categorie klachten betreft klachten over de wijze waarop een rechter zich heeft gedragen jegens de klager. Het gaat daarbij om de vraag of de grenzen van hetgeen behoorlijk is overschreden zijn.

In een zaak waarin geklaagd werd over de bejegening door de rechter vond de klager de rechter ongeïnteresseerd, intimiderend en denigrerend. De klager vond ook dat de rechter zich niet had voorbereid op de zitting en de verhoren van de getuige en de klager. Deze klacht kwam voor een deel voort uit de overtuiging van de klager dat de wederpartij zich schuldig zou hebben gemaakt aan meineed, valsheid in geschrift en leugens en dat de rechter daar niet op is ingegaan. Daarnaast had de rechter bij aanvang van de verhoren van de klager en de getuige gezegd dat hij geen vragen had voorbereid. De procureur-generaal oordeelde dat de klacht dat de rechter niet is ingegaan op de stellingen dat de wederpartij zich schuldig zou hebben gemaakt aan meineed, valsheid in geschrift en leugens, een klacht was over een rechterlijke beslissing. Daar kan niet over geklaagd worden. De enige mogelijkheid om tegen een beslissing van een rechter op te komen is door hiertegen een rechtsmiddel in te stellen. Daarnaast oordeelde de procureur-generaal dat de enkele mededeling van de rechter aan het begin van het getuigenverhoor dat hij geen vragen had voorbereid niet wijst op een ongeïnteresseerde of onvoorbereide houding van de rechter ten aanzien van de behandeling van de zaak. Ook verder zag de procureur-generaal geen aanknopingspunt voor de juistheid van de stelling van de klager dat de rechter ongeïnteresseerd, intimiderend en denigrerend, dan wel onvoorbereid zou zijn geweest.

In een andere zaak was de klacht dat de raadsheer niet naar het hele dossier had gekeken en dat zij de klager zou hebben gedwongen tot een schikking met de wederpartij. Ook werd geklaagd dat de raadsheer zou hebben geschreeuwd tegen de klager en dat de raadsheer partijdig was. De klager had de klacht eerder ingediend bij het hof. Het gerechtsbestuur had de raadsheer om een reactie gevraagd. De raadsheer gaf aan dat na behandeling van de zaak, een schikkingspoging van partijen en een tweede schorsing van de zitting, door het hof een voorlopig oordeel is gegeven. Beide partijen wilden dat. Verder herkende de raadsheer zich niet in het geschetste beeld van haar en van de zitting. Zij lichtte dat toe. Het gerechtsbestuur heeft de klager geschreven dat het binnen het hof van groot belang wordt geacht dat partijen behoorlijk worden bejegend. Het gerechtsbestuur heeft vastgesteld dat de ervaring van de klager niet overeenkomt met de beleving van de raadsheer. Dit neemt niet weg dat het gerechtsbestuur het oprecht vervelend vond dat de klager de bejegening van de raadsheer als onaangenaam heeft ervaren. Binnen de organisatie heeft de brief van de klager aanleiding tot reflectie en terugkoppeling gegeven. De procureur-generaal overwoog dat het gerechtsbestuur hiermee kennelijk tot uitdrukking heeft gebracht dat de klacht onvoldoende aanknopingspunten bood om de stelling van de klager over een onbehoorlijke bejegening nader te onderzoeken. De procureur-generaal vond dat het gerechtsbestuur de klacht behoorlijk had behandeld en afgedaan, zodat er geen aanleiding was voor een nieuw onderzoek door hem.

Een klachtzaak betrof een klacht over een rechter die in de publieke binnenruimte van het gerechtsgebouw geen mondkapje had gedragen, terwijl het dragen van een mondkapje in een dergelijke ruimte toen wel verplicht was. Het gerechtsbestuur had de klager naar aanleiding van de klacht geschreven dat op basis van interne informatie het gerechtsbestuur concludeerde dat de klacht terecht was. Het gerechtsbestuur schreef dat de rechter het zeer betreurde dat zij zich zonder mondkapje in de publieke ruimte had begeven en dat zij zich ervan bewust was dat ze daarmee haar voorbeeldfunctie had verzaakt. Het gerechtsbestuur sloot zich hierbij aan en schreef dat de kwestie intern de nodige aandacht had gekregen. Het gerechtsbestuur had echter niet besloten tot het nemen van een disciplinaire maatregel. Het bestuur schreef verder dat dit nadrukkelijk niet betekende dat er geen begrip was voor het feit dat de klager zich – gelet op diens medische situatie – zorgen maakte over zijn gezondheid en dat het bestuur dat onderschatte. Mede namens de rechter bood het gerechtsbestuur excuses aan voor wat er was gebeurd. De procureur-generaal vond dat de klacht dat de rechter geen mondkapje had gedragen op een zorgvuldige manier was behandeld en hij vond de beoordeling van de klacht niet onjuist. De klager had daarom onvoldoende belang bij een onderzoek naar zijn klacht door de Hoge Raad.

Volgens de wettelijke klachtregeling kan alleen geklaagd worden over het gedrag van een rechter in de uitoefening van zijn rechtsprekende functie. In een klachtzaak werd een klacht ingediend tegen de president van een rechtbank. De klager had twee brieven ontvangen van de griffier in opdracht van de behandelend bestuursrechter. In de brieven stond dat de rechtbank in verband met misbruik van recht in beginsel geen zaak meer zou aanleggen wanneer de klager een beroep deed op betalingsonmacht inzake het verschuldigde griffierecht. Het beroep dat hij wilde instellen was vervolgens niet in behandeling genomen. De klager vond dat dit in strijd was met het recht op toegang tot de rechter en had een klacht ingediend bij het gerechtsbestuur. Het gerechtsbestuur liet weten dat de klager daarmee het gerechtsbestuur feitelijk vroeg om te toetsen of deze brieven, met een inhoud die was gestoeld op een rechterlijk oordeel, rechtmatig aan de klager verzonden waren. Dit was niet mogelijk, want dan zou het gerechtsbestuur in het rechterlijk domein treden. De procureur-generaal heeft de klager laten weten dat voor zover hij klaagt over het gedrag van de president in haar functie van president van de rechtbank en voorzitter van het gerechtsbestuur, de klacht niet gaat over een gedraging van de president als rechter. Daarom kan de procureur-generaal de klacht niet in behandeling nemen. Voor zover de klacht was gericht tegen de beslissing van de behandelend bestuursrechter om geen zaak aan te leggen, klaagt de klager in wezen over een rechterlijke beslissing. Daar kan niet over geklaagd worden.

Een klager moet ook voldoende belang hebben bij een klacht. In een klachtzaak werd onder meer geklaagd dat het gerechtsbestuur weigerde een rechter aan te wijzen in een bestuursrechtelijke procedure. Er zou sprake zijn van rechtsweigering. De klager had eerder bij het gerechtsbestuur geklaagd dat er nog geen behandelend rechter was aangewezen in zijn zaak. Het gerechtsbestuur had de klager hierop laten weten dat in de voorfase door een algemeen team met o.a. rechters richting wordt gegeven aan het verloop van de procedure. Pas op het moment dat de voorfase is afgerond, wordt besloten welke rechter de zaak inhoudelijk gaat behandelen. Die beslissing was, zo schreef het gerechtsbestuur, in de procedure van de klager nog niet genomen. De procureur-generaal merkte in antwoord op de klacht dat het gerechtsbestuur weigert een rechter aan te wijzen op dat van zo’n situatie geen sprake was. Hij verwees naar de reactie van het gerechtsbestuur die inhield dat na afronding van de voorfase wordt besloten welke rechter de zaak van de klager gaat behandelen. Omdat de zaak zich nog in de voorfase bevond, was die beslissing nog niet genomen. De procureur-generaal liet weten dat gelet op deze reactie de klager redelijkerwijs onvoldoende belang had bij een onderzoek als bedoeld in art. 13a Wet RO. Voor zover de klager klaagde over rechtsweigering, merkte de procureur-generaal nog op dat daarvan geen sprake was. Van rechtsweigering is sprake indien de rechter weigert te beslissen over de voor hem aanhangige zaak. Het gaat dan om de situatie dat in het geheel geen beslissing wordt genomen of dat de beslissing steeds wordt uitgesteld. Die situatie deed zich in deze zaak niet voor.

In een andere zaak werd geklaagd over de gang van zaken op een zitting van de kantonrechter. De klager klaagde dat de rechter niet wilde uitleggen waarom een eerdere uitspraak door een andere rechter onjuist was, dat hij van de rechter zijn standpunten niet mocht toelichten en dat de rechter had gezegd dat hij niet in discussie met de klager ging. Deze klachten betroffen volgens de procureur-generaal rechterlijke beslissingen, waarover niet geklaagd kon worden. Daarnaast klaagde de klager dat de rechter, toen hij nog een opmerking wilde maken, enige keren “Dag (naam klager)” tegen hem zei. Die klacht betrof wel de wijze waarop de rechter zich in de uitoefening van zijn functie  jegens de klager had gedragen. Het gerechtsbestuur had in reactie op die klacht aan de klager onder meer geschreven dat de rechter na de uitspraak hem had verzocht de zaal te verlaten, omdat de rechter de volgende zaak moest behandelen. De klager maakte weinig aanstalten om weg te gaan en bleef opmerkingen maken over de volgens hem verkeerde uitspraak. De rechter had de klager daarop nog een keer dringend verzocht om te vertrekken. De klager had daaraan uiteindelijk gehoor gegeven. Om de ook toen nog aanhoudende bezwaren van de klager tegen de uitspraak te onderbreken, had de rechter inderdaad één of twee keer duidelijk gezegd: “Dag meneer”. Het gerechtsbestuur schreef dat het kon begrijpen dat deze gang van zaken zowel voor de klager als voor de rechter onplezierig was geweest, maar het vond dat de klager onder deze omstandigheden niet onheus is bejegend. De procureur-generaal achtte de behandeling van de klacht door het gerechtsbestuur zorgvuldig en de beoordeling daarvan niet onjuist. Er was dan ook geen aanleiding voor een nieuw onderzoek daarnaar door de procureur-generaal.

Vorderingen

In de verslagperiode gaven twee van de klachten aanleiding tot het indienen van een vordering bij de Hoge Raad tot het doen van nader onderzoek naar de gedraging van een rechter. De procureur-generaal is voornemens om de rechtsvraag, die in deze twee klachtzaken aan de orde is, in 2024 ter beantwoording voor te leggen aan de Hoge Raad.